Zarathoestra lezen (IV)

Een van de gastdocenten in de Nietzsche-week was Gaila Pander1, zij werkte jarenlang aan een proefschrift over Nietzsche’s Zarathoestra2 en stelt dat Also sprach Zarathustra gelezen moet worden als een ‘geseksueerd vertoog’.

Geseksueerd is een term van de feministische filosoof Luce Irigaray. Zij is een van de leiders van een feministische stroming in de filosofie die er vanuit gaat dat de Westerse cultuur gedomineerd is geweest door mannen en dat daardoor de eigenheid van vrouwen werd onderdrukt. Veel cultuuruitingen zoals de filosofie zijn volgens Irigaray c.s. zwaar vertekend door een eenzijdig masculien perspectief.

Pander volgt dit feministische uitgangspunt en ziet Zarathoestra als een Bildungsroman, waarbij de mannelijke hoofdpersoon een ontwikkelingsgang doormaakt die uitkomt bij “de hernieuwde heiliging van het mysterie van het leven.” Zij baseert zich vooral op het ja- en amen-lied aan het einde van deel drie, waarin Zarathoestra tot zeven keer toe herhaalt:

"Nooit heb ik de vrouw gevonden van wie ik kinderen wilde, behalve deze vrouw, die ik liefheb: want eeuwigheid, ik heb u lief."

Volgens Pander is de vrouw in deze tekst niet een figuurlijke verwijzing naar ‘die Ewigkeit’, maar moeten we haar letterlijk nemen. Het huwelijk is heilig en kinderen zijn de ‘eeuwige’ vernieuwing van het leven. Het is een ja-zeggen van de man tegen vrouw, huwelijk en kind.

Het lijkt misschien vergezocht, maar deze interpretatie wordt verrassend consistent ondersteund door andere hoofdstukken in Zarathoestra, bijvoorbeeld in ‘Kind und Ehe’

"Huwelijk: zo noem ik de wil om getweeën het ene te scheppen dat meer is dan degenen die het schiepen. [...] pijl en verlangen naar de Übermensch: zeg mij, broeder, is dat uw wil tot het huwelijk? Heilig noem ik zo'n wil en zo'n huwelijk."

Pander schrikt er niet voor terug om termen als ‘pijl’ en ‘verlangen’ expliciet seksueel te duiden. De kerngedachte die volgens haar Also sprach Zarathustra domineert is de gestage ontwikkeling van egocentrische onlust en zelfzuchtig genot naar gezonde levenslust en de bereidheid om liefde te geven. 3

Het huwelijk is het feest der feesten dat de overwinning viert op het dualisme, “het dualisme in de vele gestalten die het kan aannemen: licht en duister, hoogte en diepte, man en vrouw, geest en lichaam. Het viert met andere woorden de eenheid en de eeuwigheid van alle leven” 4

Dat Zarathoestra en Nietzsche na het ja- en amen-lied niet meer verder komen is in dit licht logisch. Het masculiene vertoog van Zarathoestra stuit op zijn grens omdat het een antwoord van het vrouwelijke vertoog nodig heeft. Iets plastischer uitgedrukt: het mannetjesdier Zarathoestra heeft zich met zijn paringslied bloot gegeven, maar moet nu wachten op het antwoord van het vrouwtje. Daarbij is hij afhankelijk van “onbeheersbare feminiene krachten” die bepalen of de geboorte van het kind hem het voortbestaan van het leven zullen schenken of dat zijn lied ‘een mislukte worp’ zal blijken te zijn5

Je kunt hier van alles van vinden, maar het interessante aan deze feministische uitleg is dat Zarathoestra dan volgens mij – in tegenstelling tot wat Van Tongeren beweert – wel degelijk een vrij heldere en eenduidige boodschap heeft. Die boodschap is specifiek gericht op mannen en kan grofweg als volgt worden samengevat:

‘Beste heren, jullie hebben je de laatste 2500 jaar bezig gehouden met het (apollinische) rationaliseren van de chaotische meerdimensionale werkelijkheid. Het wordt tijd dat jullie ja gaan zeggen tegen het lichamelijke en aardse, en jullie je open gaan stellen voor het vrouwelijke.”

Ik denk dat Nietzsche moeite zou hebben gehad met het letterlijk nemen van het verlangen naar huwelijk, vrouw en kind. Hij heeft daar in zijn eigen leven in ieder geval geen gevolg aan gegeven. Maar het fascinerende van deze feministische uitleg vind ik dat het duidelijker wordt waar Nietzsche mee worstelde, namelijk met de beperkingen van 2500 jaar masculien denken. En dat hij dat onmogelijk helemaal alleen kon verhapstukken. (Zie vorige blog)

Zarathoestra lezen (III)

Om te weten of wij Zarathoestra kunnen volgen of dat wij net zulke ezels zijn als de hogere mensen (zie blog II) wil ik een stapje terug doen en kijken naar de relatie tussen Zarathoestra, Nietzsche en ons.

Nietzsche raadt voor zijn eigen teksten aan ze langzaam te lezen en zelfs te herkauwen. Een andere term die Nietzsche vaak gebruikt is “einverleibung”. Kennis moet opgenomen worden, en geïncorporeerd. In de Nachlass zegt hij dat het gaat om:

"Die Einverleibung der Grundirrthümer [fundamentele fouten]. 2. Die Einverleibung der Leidenschaften [hartstochten]. 3. Die Einverleibung des Wissens und des verzichtenden Wissens [het opnemen van kennis en het afstand doen van kennis]”. 6

Hoe heeft Nietzsche zelf Zarathoestra “einverleibt”?

Er is een droom van Nietzsche waarin heel letterlijk het beeld van incorporatie wordt uitgebeeld. Het is overgeleverd via Franz Overbeck – een van Nietzsche’s beste vrienden – en het stamt vermoedelijk uit 1877, ruim vijf jaar voor Zarathoestra. Dit was in zijn Baselse periode toen zijn zus en vrienden nog erg hun best deden om Nietzsche aan een vrouw te koppelen.

"Einmal erzählte er seiner Tischdame: ‘Mir hat kürzlich geträumt, meine Hand, die vor mir auf dem Tische lag, bekam plötzlich eine gläserne, durchsichtige Haut; ich sah deutlich in ihr Gebein [botten], in ihr Gewebe [weefsel], in ihr Muskelspiel [spieren] hinein. Mit einem Mal sah ich eine dicke Kröte [een pad] auf meiner Hand sitzen und verspürte zugleich den unwiderstehlichen Zwang, das Tier zu verschlucken. Ich überwand meinen entsetzlichen Widerwillen und würgte sie herunter. Die junge Frau lachte. „Und darüber lachen Sie?“ fragte Nietzsche mit furchtbarem Ernste und hielt seine tiefen Augen halb fragend, halb traurig auf seine Nachbarin gerichtet”7.

Ik heb dit voor het eerst gelezen toen ik een jaar of twintig was en het is me altijd bijgebleven. Voor mij zegt deze droom alles over Nietzsche: zijn ongelooflijke genialiteit, maar ook de ontstellende tragiek van zijn leven. Voor mij is zijn doorzichtige hand een perfect beeld voor de zuiverheid van zijn geest en het fenomenale psychologisch inzicht van Nietzsche waarmee hij de motieven van zichzelf en de maatschappij tot op het bot kon ontleden. De pad is een verbeelding van het verstorende en het slechte dat in zijn tijd boven water kwam. De grootsheid van Nietzsche is dat hij het niet wegduwt, maar ondanks zijn afschuw probeert te ‘verwerken’. De tragiek zit bij de jonge vrouw: Nietzsche vertelt met de droom iets heel wezenlijks over zichzelf, maar zij begrijpt er helemaal niets van. Een voorproefje van het onbegrip dat Nietzsche tijdens zijn leven en nog lang daarna zou ontmoeten.

Veel concepten die in Zarathoestra voorkomen heeft Nietzsche later verder uitgewerkt, maar je kan niet zeggen dat Zarathoestra Nietzsche’s manier van leven heeft veranderd: hij bleef de eenzame zwerver die van pension naar pension trok met een koffer met kleren en een koffer met aantekeningen. Zijn voornaamste bezigheden – als hij niet geveld was door migraine – waren denken, schrijven en wandelen. Je zou hem als mens achteraf toewensen dat hij wat aardser was geworden (zoals zijn zuster en Zarathoestra bepleitten): dat hij zich wat meer gesetteld had: met vrouw en kinderen misschien, of in ieder geval met vrienden wat meer muziek en plezier gemaakt had. Het lijkt erop dat Nietzsche zelf de boodschap van Zarathoestra niet in zijn leven integreren kon. Er is een beeld in Zarathoestra dat direct aansluit op de droom van de pad en laat zien dat de einverleibung van de ideeën uit de Zarathoestra misschien een onmogelijke opgave was.

"En voorwaar, wat ik toen zag, zoiets had ik nog nooit gezien. Een jonge herder zag ik, kronkelend, kokhalzend, stuiptrekkend, met een verwrongen gezicht, en uit zijn mond hing een zwarte zware slang. Zag ik ooit zoveel walging en bleek afgrijzen op één gezicht? Hij had misschien liggen slapen? Toen was er een slang in zijn mond gekropen - die had zich vastgebeten. 8

In de Nietzsche-week legde Paul van Tongeren desgevraagd uit wat volgens hem de betekenis is van de zwarte slang. Hij noemde het ‘Der Geist der Schwere’. Het is ook de titel van een hoofdstuk in de Zarathoestra: “Over de geest van de zwaarte”. Het verwijst naar alles wat de mens weerhoudt om ‘de mens’ te overwinnen en met Zarathoestra richting Übermensch te gaan. De geest van de zwaarte maakt dat de mens “teveel vreemds op zijn schouders meezeult”, “teveel vreemde zware woorden en waarden” en ook “veel eigens is een zware last”. “Veel inwendigs van de mens lijkt op een oester, namelijk weerzinwekkend en glibberig en moeilijk vast te pakken.”9

Waar het Nietzsche in de droom nog wel lukte om de pad “hinunter zu würgen”, lukt dat de herder bij de slang niet.

"Toen schreeuwde ik: 'Bijten! Bijten! Zijn kop eraf! Bijten!"- zo schreeuwde ik [Zarathoestra], al mijn afgrijzen, mijn haat, mijn walging, mijn medelijden, al mijn goed en slecht kwam uit mij met één grote schreeuw. .... [En] de herder beet zoals mijn schreeuw hem had aangeraden; hij beet met grote kracht! Ver weg spuwde hij de kop van de slang -: en toen sprong hij op. - Geen herder meer, geen mens meer, - hij was totaal veranderd, hij werd omstraald, en hij lachte! Geen mens op aarde heeft ooit zo gelachen als hij lachte."

Merkwaardig is dat dit visioen eerst wordt gepresenteerd als een raadsel, maar later in de tekst van deel 4 zegt Zarathoestra tegen zijn dieren:

"... jullie weten toch ... hoe dat monster in mijn mond kroop en mij deed stikken! Maar ik beet zijn kop eraf en spuwde hem weg"10

Dus nu blijkt het opeens geen visioen te zijn maar iets wat Zarathoestra zelf is overkomen. Dit is volgens mij kenmerkend voor de relatie tussen de schrijver Nietzsche en de beelden uit de Zarathoestra. Hij schuift ze heen en weer als een hete aardappel en het is hem zelf allesbehalve duidelijk wat hij ermee moet, buiten zijn vingers branden. Net als de herder in het visioen heeft hij bij het vastleggen ervan in de Zarathoestra eigenlijk alleen de kop eraf kunnen bijten. Je zou willen dat hij zichzelf en ons beter had kunnen helpen met het verteren ervan.

In een volgende blog een poging tot duiding vanuit feministisch perspectief.

+++++++++++++++++++++++

Zarathoestra lezen (II)

In de zomervakantie ben ik bij de ISVW een week lang ondergedompeld in Nietzsche’s Zarathoestra. De docent Paul van Tongeren waarschuwde ons dat we niet moesten verwachten dat het boek ons na deze week compleet duidelijk zou zijn. Ik hoop in deze en de komende blogs duidelijk te maken dat ik er misschien toch iets van heb opgestoken.

(Zie vorige blog voor een introductie van Nietzsche en Zarathoestra)

Nietzsche is als denker vooral gevormd door de klassieken. Als filoloog in Bazel bestudeert hij intensief de klassieke Latijnse en Griekse teksten en wordt vooral gegrepen door de Griekse tragedies. Die zijn volgens hem de vrucht van een botsing van twee culturen: de dionysische en de apollinische. Het dionysische is het verlangen naar het wilde, het vitale en de roes. Het apollinische is het streven naar orde, evenwicht, perfectie en waarheid. De botsing van die twee stromingen in Griekenland van 600 voor Christus is volgens Nietzsche de bron van de geboorte van de tragedie en daarmee het begin van de Griekse en zelfs de Westerse cultuur. Nietzsche trekt onder invloed van Schopenhauer het onderscheid van dionysisch en apollinisch door naar Kant’s onderscheid tussen de fenomenale wereld (zoals de werkelijkheid aan ons verschijnt) en de noumenale wereld (de wereld zoals die werkelijk is – Het Ding an Sich). Schopenhauer zegt dat we de wereld zoals die werkelijk is alleen kunnen ervaren in ons gevoel en dan specifiek in onze primaire levensdrift (onze wil). De rest is voorstelling. Nietzsche neemt dit over, stelt de wil gelijk aan het dionysische, en de voorstelling aan het apollinische. Hij deelt alleen niet Schopenhauers pessimisme. Met Zarathoestra pleit hij voor een terugkeer naar de aarde, naar de levensdrift en het dionysische. Nietzsche meent dat de Westerse filosofie sinds Socrates haar heil heeft gezocht in het apollinische en daarmee het dionysische verloochent.

Veel van Zarathoestra’s preken bestrijden daarom de ‘pretenties van het apollinische’:

  • Het christendom is één groot vals pleidooi voor wereldverzaking.
  • Wetenschap pleegt vivisectie op het leven
  • Humanisten zijn gelovigen zonder god
  • Romantische kunstenaars (zoals Wagner) vluchten in de esthetiek van hun kunst voor het ware leven

Uiteindelijk raakt Zarathoestra (en daarmee ook Nietzsche) met zichzelf in de knoop. Want waartoe dienen al deze ontmaskeringen? Is het niet vanuit hetzelfde apollinische verlangen naar waarheid? Zegt Zarathoestra niet juist een dienaar van de aarde en van de levenswil te zijn? Waarom doet hij dan zijn best anderen te overtuigen van de dwaalwegen van het apollinische alsof hij in een collegezaal staat?

De oplossing wordt hem ingefluisterd door zijn dieren op het einde van de Zarathoestra, en de oplossing is verrassend eenvoudig: hij moet niet preken, maar zingen. Dat resulteert uiteindelijk aan het eind van deel drie in het Ja-en-Amen-lied. Het is Zarathoestra’s volledige beaming van het leven. Zelfs als het eeuwig in dezelfde vorm wederkeert; een fundamenteel ja-zeggen tegen de ‘diepe diepe levenslust’.

Het is of deze ‘oplossing’ Nietzsche zelf ook niet helemaal bevredigde, want na het derde deel met dit slotlied volgt nog een vierde deel. Dat deel is tijdens Nietzsche’s leven niet door de uitgever gepubliceerd en veel Nietzsche interpretatoren zoals van Paul van Tongeren vinden dat dit vierde deel niet zonder meer tot de “eigenlijke Zarathoestra tekst” gerekend kan worden, maar eerder bij de nalatenschap hoort.

In het vierde deel komt Zarathoestra wederom van zijn berg. Dit keer om “mensen te vissen”. (De parallel met het evangelie ligt er niet te zuinig op.) Hij hoort een afschuwelijke noodkreet en terwijl hij probeert de noodlijdende te vinden, komt hij allerlei bijzondere mensen tegen: de hogere mensen. Daar zitten heel fraaie en geestige types tussen, zoals de laatste paus, die niets meer te doen heeft nu God dood is, en de lelijkste mens, vermoedelijk een verwijzing naar Socrates die als fysiek lelijk bekend stond. Zarathoestra nodigt de hogere mensen uit in zijn grot en beleeft daar een soort aangenaam avondmaal (ook weer een verwijzing naar het laatste avondmaal en ook het symposium van Plato), maar dan realiseert Zarathoestra dat de noodkreet van de hogere mens afkomstig was. Het feest ontspoort als Zarathoestra even een luchtje schept (moet je nooit doen) en als hij dan terugkomt zijn de hogere mensen een soort afgodendienst begonnen met een ezelslied: het refrein IA, een afschuwelijke vervorming van zijn eigen euforische Ja-En-Amenlied. Zarathoestra verliest zijn geduld en jaagt met zijn leeuw de hogere mensen weg uit zijn grot. Daarmee overwint hij zijn laatste grote zwakheid: zijn medelijden.

De vraag is wat dit nu betekent voor ons? Kunnen wij Zarathoestra volgen in de beaming van het leven, en zelfs ja zeggen tegen de Eeuwige Wederkeer? Wat inhoudt dat we hetzelfde leven steeds opnieuw willen leven. Of zijn wij net als de hogere mensen nog steeds ezels?

To be continued in de volgende blog

Zarathoestra lezen (I)

Nietzsche’s Zarathoestra is een van de beroemdste en meest gelezen boeken uit de moderne filosofie. Bron van de ‘Übermensch’ en ‘De dood van God’. Zarathoestra is ook een van de slechtst begrepen boeken. Bij de Internationale School voor Wijsbegeerte zijn we een week lang bijgeschoold. Maar wat heb ik nu opgestoken?

Nietzsche werd geboren in 1844 in Röcken, Duitsland. Hij was een briljante scholier en student en werd op zijn vierentwintigste benoemd als hoogleraar klassieke talen in Bazel. Zijn interesse verschoof al gauw van de klassieken naar de hedendaagse cultuurfilosofie. Hij wilde de diagnose stellen van zijn tijd. Geplaagd door een slechte gezondheid nam hij na tien jaar ontslag en leidde vanaf toen een zwervend bestaan. In de winter trok hij naar het Zuiden (Nice, Rapallo, Genua), in de zomer naar de bergen, met name Sils-Maria in de Oberengadin. Hij bleef nooit langer dan een paar maanden op één plek.

In de tien jaar na Bazel schrijft hij zijn belangrijkste werken, o.a. Die Fröhliche Wissenschaft, Zur Genealogie der Moral en Also sprach Zarathustra 11. Voor iemand die uit de koffer leefde en soms dagenlang plat lag vanwege migraine had hij een ongelooflijke productie van meer dan één boek per jaar. Vier jaar na het voltooien van de Zarathoestra viel hij ten prooi aan waanzin. Hij leefde nog ruim 11 jaar maar hij schreef of sprak niet meer. Hij werd verzorgd door zijn moeder en later door zijn zuster Elisabeth. Nietzsche overleed in 1900. Tijdens zijn werkzame leven werd hij nauwelijks gelezen. Het vierde deel van de Zarathoestra werd geweigerd door de uitgever omdat er maar enkele tientallen exemplaren van de vorige delen waren verkocht. Dit veranderde na zijn dood. Men zei dat alle Duitse soldaten in de Eerste Wereldoorlog een exemplaar van Zarathoestra in hun ransel hadden. Dat is vermoedelijk overdreven, maar er was wel een Kriegs-editie en rond 1918 waren er 250.000 exemplaren van de Zarathoestra in omloop. In de jaren dertig bezorgde zijn zuster hem een slechte naam door zijn nalatenschap te verbinden met het fascisme. Na de Tweede Wereldoorlog won hij langzaam aan invloed en nu is er geen moderne denker te noemen die belangrijker en invloedrijker is dan Nietzsche.

Also sprach Zarathustra is een atypisch boek voor Nietzsche. Het zijn geen analytisch beschouwende aforismen, maar het is een verhaal, misschien zelfs een openbaring. Nietzsche zelf beschouwde het al gauw als zijn belangrijkste werk en noemde het zelfs het Vijfde Evangelie. Het verhaal zelf kan vrij eenvoudig samengevat worden. De profeet Zarathoestra keert na jaren van eenzaamheid in de bergen terug naar de wereld van de mensen om zijn leer van de übermensch te verkondigen. Dit mislukt totaal en Zarathoestra keert terug naar de bergen. Na jaren doet hij een nieuwe poging, maar dan richt hij zich op het werven van leerlingen. Ook deze blijken er uiteindelijk niets van begrepen te hebben en teleurgesteld trekt hij zich weer terug in de bergen. In de finale van het derde deel komt Zarathoestra tot het inzicht dat hij zijn eigen boodschap zelf ook nog niet helemaal goed heeft begrepen en dat het anders moet.

Paul van Tongeren, de docent, waarschuwt ons direct aan het begin van de cursus dat we niet moeten verwachten dat we aan het eind van de week precies zullen weten wat Nietzsche ons via Zarathoestra duidelijk wil maken. Lekker dan: een fijne binnenkomer. Daar heb je dan een week van je zomervakantie voor vrijgemaakt, om te horen dat je na meer dan veertig uur Zarathoestra lezen met dè Nietzsche-specialist van Nederland nog niks wijzer zal zijn geworden.

In een volgende blog zal ik proberen te laten zien dat dit gelukkig niet helemaal uit is gekomen.

Onnadenkendheid?

Ik heb bij de Internationale School voor Wijsbegeerte een Masterclass Hannah Arendt gevolgd. Zes weekenden close reading van Het leven van de geest onder leiding van Dirk De Schutter en Laurens ten Kate. Fantastisch! Hieronder een paar concluderende gedachten.

Een van de redenen voor Hannah Arendt om zich met het Leven van de geest bezig te houden, waren haar ervaringen met het proces van Eichmann in Jeruzalem. Zij werd getroffen door

“een opvallend gebrek aan diepgang bij de dader, waardoor het onmogelijk werd om achter de onbetwistbare slechtheid van zijn daden dieperliggende wortels of beweegredenen te bespeuren. De daden waren monsterlijk, maar de dader – in elk geval de beschuldigde zoals hij zich op het proces gedroeg – was een doodgewone, alledaagse man, geen duivel, geen monster. Niets bij hem wees op onwankelbare ideologische overtuigingen of op specifiek kwaadaardige motieven. Het enige wat echt opviel in zijn gedrag uit het verleden, maar ook tijdens het proces en bij de politieondervragingen voor het proces was iets volstrekt negatiefs: geen domheid, maar gedachteloosheid.”12

Arendt noemt dat de “banaliteit van het kwaad.” Later duiken bandopnames op waaruit blijkt dat Eichmann wel degelijk “onwankelbare ideologische overtuigingen” had. 13 Los van de kwestie of Eichmann het geschikte voorbeeld is van Arendt’s notie van de “banaliteit van het kwaad”, blijft de vraag overeind. Namelijk: hoe is het mogelijk dat doodgewone mensen meewerkten aan het bijna onvoorstelbare kwaad? Ik denk dat haar antwoord niet klopt, maar ik zal eerst proberen Arendt’s gedachtegang te volgen.

Het concept van de ‘banaliteit van het kwaad’ is gebaseerd op haar analyse van de omstandigheden in Nazi-Duitsland als een vorm van totalitarisme. De essentie daarvan is dat in onze tijd de sensus communis – het gezond verstand – verloren is gegaan. Dit is “een gemeenschappelijke wereld … waarin wij kunnen samenleven omdat we één zintuig bezitten dat alle strikt particuliere zintuiglijke data controleert en ook afstemt op de data van anderen …” Het totalitarisme heeft “… de ineenstorting van onze denkcategorieën en van onze maatstaven om te oordelen aan het licht gebracht”14

Wat er dus volgens Arendt met mensen als Eichmann gebeurde was dat ze door het systeem beroofd waren van hun gezonde verstand en door de resulterende ‘onnadenkendheid’ meegesleept konden worden in het kwaad. Maar wat was precies deze onnadenkendheid? Daar was ze naar op zoek in Het leven van de Geest. Ze maakt een onderscheidt tussen Denken, Willen en Oordelen. Denken is volgens Arendt een innerlijke dialoog die plaats in “een bres in de tijd”. Het houdt zich bezig met het veralgemenen van wat zich afspeelt en het is doelloze zoektocht naar zin en betekenis. Het levert geen concreet, praktisch resultaat. Daarmee wordt het onduidelijk wat de relatie is tussen onnadenkendheid en het kwaad. Denken leidt volgens Arendt immers niet tot een bruikbaar oordeel over het praktische handelen. Is de onnadenkendheid die zij bedoelt dan een verlies van oordeelsvermogen?

Wat Arendt precies onder Oordelen verstond is niet bekend. Ze was van plan in Het leven van de geest, behalve aan denken en willen ook een deel te wijden aan oordelen. Voor ze daar aan toe kwam overleed ze, en restte alleen de titelpagina in haar typemachine. Wat we wel weten is o.a. afkomstig uit collegeaantekeningen over de Kritik der Urteilskraft van Kant15. Arendt breidt de noties van Kant over esthetisch oordelen uit tot een politieke theorie over oordelen.

Het voltrekken van een oordeel bestaat volgens Arendt in deze aantekeningen uit twee mentale operaties:

  • de verbeelding om datgene wat niet aanwezig is voor de geest te halen
  • reflectie, de beoordeling.

Belangrijke aspecten van de reflectie zijn dat we altijd oordelen als lid van een gemeenschap, en dat je oordeel mededeelbaar moet zijn. We worden daarbij geleid door onze gemeenschapszin, onze sensus communis die ons een gezamenlijke begrips- en gespreksbasis. Belangrijk is dat we in het oordelen afstand nemen en de kwestie ‘belangeloos’ – als toeschouwer aanschouwen. De ingrediënten daarvan die Arendt noemt16 zijn afkomstig van Kant:

  • het zelf denken
  • het onafhankelijk denken
  • in gedachten de plaats van de ander innemen (maxime van de verruimde denkwijze)
  • het overeenstemmen met jezelf (maxime van de consistentie)

Hier doet zich een merkwaardige inconsistentie voor. Elders17 beweert Arendt namelijk dat denken geen voorwaarde is voor oordelen. Maar hoe kun je reflecteren en in gedachten de plaats van een ander innemen als je niet denkt? Laten we aannemen dat dit een inconsistentie was waarvoor ze geen tijd heeft gehad om die uit te werken, en dat denken misschien niet een noodzakelijke voorwaarde is voor oordelen maar wel een bepaalde rol kan spelen.

Arendt doet veel moeite om uit te werken hoe je van een particuliere casus naar een breder geldend oordeel komt. Ze gebruikt daarvoor Kant’s notie van exemplarische geldigheid – ook wel het “loopwagentje van het oordeel” genoemd. Eichmann is het exemplarische voorbeeld voor de banaliteit van het kwaad. Later bleek dat Eichmann niet bepaald het geschikte ‘loopwagentje’ was, maar laten we er vanuit gaan dat er anderen waren waar de banaliteit van het kwaad wel een accurate verklaring was voor hun gedrag. Klopt het dan dat hun fout lag in een verlies aan oordeelsvermogen? Als zij wel geoordeeld hadden over hun handelen hoe zou dat er dan volgens Arendt uit hebben gezien?

Ik zal dit proberen te concretiseren aan de hand van een historisch voorbeeld, afkomstig uit Ordinary men van Christopher R. Browning. In deze studie worden zo nauwkeurig mogelijk de belevenissen gereconstrueerd van een reserve-politie-eenheid die ingezet werd bij de Jodenvervolging. Het is verplichte literatuur voor Holocaustonderzoekers omdat het een van de weinige verslagen is waarin we van uit het perspectief van de daders zien hoe de Endlösung werkte.

Reserve-politiebataljon 101 bestond uit 500 man en 125 ervan in de jaren zestig door de Duitse justitie uitgebreid ondervraagd. Browning heeft de dossiers ervan kunnen onderzoeken. De mannen waren afkomstig Hamburg uit arbeidersklasse en de middenklasse. Ze waren gemiddeld ongeveer 40 jaar en daarom hoefden ze niet meer het leger in, maar kwamen ze bij de reservisten van de Ordnungspolizei. Relatief weinig van de mannen waren partijlid en de meesten hadden tot hun inzet in Polen 1942 nog nooit een wapen gebruikt.

Het voorbeeld dat ik wil gebruiken is de deportatie van 11.000 Joden op 25 en 26 augustus 1942 uit Miedzyrzec naar Treblinka.

De mannen werden samen met de Sicherheitsdienst en de Hiwi’s ingezet om het getto te ontruimen. [Hiwi’s waren Hilfswilliger: Oekraïense, Letse en Litouwse vrijwilligers die in krijgsgevangenkampen werden geselecteerd op hun antisemitische sentimenten. Ze waren berucht om hun wreedheid en dronkenschap.] De Joden werden samengedreven op het marktplein en moesten daar urenlang zitten wachten tot om 2 uur de mars naar het station begon. Velen werden onwel.

“Alle Hiwi’s en politiemannen werden ingezet om de duizenden Joden op te drijven. Opnieuw werd er veel geschoten. Mensen met ‘zieke voeten’ die niet meer konden lopen, werden doodgeschoten en in de berm achtergelaten. Langs de hele route naar het station lagen lijken.”18

De manschappen van het bataljon herinnerden zich deze gebeurtenis goed omdat het aan het begin was van de deportaties èn omdat er een vrouw getuige was. Kapitein Wohlauf was in juni 1942 getrouwd en besloot die dag zijn jonge zwangere vrouw mee te nemen. Zij was bijvoorbeeld getuige van het samendrijven van de Joden op het marktplein: “Frau Wohlauf, die haar militaire jas had uitgedaan toen het warmer werd was duidelijk zichtbaar in haar jurk op het marktplein, waar ze de gebeurtenissen bekeek.”

De manschappen dachten dat de kapitein “indruk op zijn bruid [probeerde te maken] door haar te laten zien hoe hij over het leven en de dood van de Poolse Joden heerste … Hun reactie was een algemene verontwaardiging en ontzetting dat iemand een vrouw had meegebracht om getuige te zijn van de vreselijke dingen die zij deden. 19

Nadat de Joden op het station in de veewagons werden gestouwd vertrok het reserve-politiebataljon “nog voor de trein wegreed”20. Na deze deportatie kreeg het reserve-politiebataljon rust tot eind september omdat het vernietigingskamp Treblinka de aanvoer van Joden niet meer kon verwerken.

Uitgaande van Arendt’s theorie over oordelen hoe zou dat er dan hebben moeten uitzien:

– ze hadden verbeelding nodig om zich (weer) voor de geest te halen waar ze aan meegewerkt hadden. Uit het onderzoek van Browning weten we dat ze dat zelfs twintig jaar na dato konden.

– ze hadden afstand nodig waarbij ze zonder direct betrokken te zijn vanuit een toeschouwersperspectief de gebeurtenissen konden beoordelen. Door de ‘pauze’ tot eind september hadden de mannen van reserve-politiebataljon 101 tijd op dit moment in de geschiedenis tijd voor reflectie. Browning schrijft: “Hoewel de politiemannen niet precies wisten waar de Joden heen moesten of wat er met hen zou gebeuren, ‘was het ons allen duidelijk en wisten we ook allemaal’ zoals Heinrich Steinmetz toegaf, ‘dat deze deportaties de weg naar de dood betekenden. We vermoedden dat ze in een of ander kamp vermoord zouden worden’”21

– ze zouden in gedachten de plaats van de ander moeten innemen (de verruimde denkwijze). Uit de reactie van de manschappen op de aanwezig van de bruid van Wohlauf blijkt dat ze dat zeer goed konden. Ze konden zich verplaatsen in het perspectief van een buitenstaander en wisten hoe hun acties er voor een buitenstaander uitzagen. Ze schaamden zich daar zelfs voor.

– hun oordeel zou mededeelbaar moeten zijn. Dit was het ook. Buchmann – een luitenant in het reserve-politiebataljon – ‘was verontwaardigd over de manier waarop de Joden werden behandeld en sprak deze mening uit bij elke gelegenheid die zich voordeed’22

– ze zouden tot het oordeel kunnen komen dat hun daden niet in overeenstemming met de afschuw over de gruwelijkheden die ze moesten verrichten (de maxime van de consistentie).

Sommigen mannen gaven aan:

“Om u de waarheid te zeggen, we dachten helemaal niet. Het heeft jaren geduurd voor ook maar iemand van ons zich echt bewust werd van wat er toen gebeurd is […] Pas later is het voor het eerst bij mij opgekomen dat het niet juist was.”23

Het bijzondere van de studie van Browning is dat blijkt dat er anderen waren die wel degelijk tot een oordeel kwamen, èn handelden. Browning komt in zijn onderzoek tot een percentage van 10-20% van de mannen die zich op een of andere manier onttrokken aan het executeren van de Joden. Buchmann bijvoorbeeld weigerde in september nog langer mee te doen aan die “Scheisse. Ik heb er mijn buik vol van”. Eind september verzocht hij Hamburg om overplaatsing en schreef dat hij niet in staat was tot de uitvoering van de taken ‘die niets met politiewerk te maken hebben’24 Buchmann kreeg zijn overplaatsing. Het is maar een van de vele voorbeelden waaruit blijkt dat de manschappen wel degelijk de keus hadden of ze meewerkten of niet. Degene die zich onttrokken aan de moordpartijen, werden uitgekotst door hun kameraden (omdat ze het ‘vuile werk’ aan anderen overlieten), maar ze werden niet gedwongen of gestraft.

De keuzemogelijkheid die blijkt uit het onderzoek van Browning heeft een bommetje gelegd onder de “Befehl ist Befehl” excuses van de oud-Nazi’s, maar het werpt ook een ander licht op de totalitarisme-theorie van Arendt.

Ik denk dat het laat zien dat het totalitarisme niet een algemeen en totaal verlies aan oordeelsvermogen veroorzaakte. Het bleek mogelijk dat in een militaire organisatie zoals het reserve-politiebataljon 101 er tijd en gelegenheid was voor reflectie. De manschappen beseften wel degelijk wat ze deden, ze hadden nog steeds maatstaven over wat goed en fout was (zoals blijkt uit hun schaamte) èn ze hadden in dit geval de mogelijkheid om zich eraan te onttrekken. Het is de vraag in hoeverre de bevindingen bij het politiebataljon veralgemeniseerd kunnen worden, maar het werpt wel ernstige twijfel op of er wel zo’n direct verband is tussen niet-denken en het kwaad en de urgentie van de “nooit eindigende dialoog met de essentie van het totalitarisme”25

De onvoltooid gebleven uitwerking van Arendt maakt dat verband niet aannemelijker. Mijn conclusie is dat de Holocaust – hoe schokkend en verschrikkelijk ook – niet specifiek veroorzaakt is door ‘onnadenkendheid’ en ook geen uitzonderlijke ineenstorting is van ‘onze denkcategorieën en maatstaven’. Het is plausibeler en realistischer om te veronderstellen dat het van alle tijden is dat er maar een kleine minderheid van de mensen in staat is tot zelfstandig oordelen en handelen, zeker als de groepsdruk hoog is.

Overeind blijft voor mij het belang dat Arendt hechtte aan oordelen. Hoe kunnen we zorgen dat we dat beter doen?

Geen beweegredenen meer

Mijn vader wil niet meer bewegen. Hij is 85 en hij heeft veel fysieke klachten. Artsen proberen hem zoveel mogelijk te laten bewegen, maar dat doet pijn en hij kan zichzelf er niet echt toe zetten. Geen beweegredenen, letterlijk en ook figuurlijk al heel lang niet meer.

Toen ik hem opzocht in het ziekenhuis waar hij nu ligt vanwege een urinewegontsteking voelde ik een intens medelijden met hem. Daar in het grote ziekenhuisbed lag hij bijna verdwaald als foetus met grijze haren. Gekoppeld aan de slangen voor zuurstof, voeding, antibiotica en de hartmonitor. Maar … zo ziek als hij was maakte hij grapjes. Voor het eerst sinds weken. Over dat hij de laatste tijd veel verhuist. Best geestig gezien zijn verkassing onlangs naar een aanleunwoning in een verzorgingshuis.

Pas later thuis drong langzaam het besef door dat mijn medelijden niet helemaal passend was omdat dit eigenlijk precies is wat hij wil: zonder pijn in bed liggen, een beetje televisie kijken en non-stop verzorgd worden. Voor mijn vader is dit nu ideaal. Hij krijgt vierentwintig uur per dag alle zorg en aandacht die hij wil en hij hoeft helemaal niets meer. In het verzorgingshuis werd hij elke ochtend uit bed gelicht, moest hij zich aankleden en proberen zoveel mogelijk zelf op te staan en naar de zaal komen om te eten, of op zijn minst aan tafel gaan zitten. In het ziekenhuis hoeft dat allemaal niet. Ze reiken hem zelfs een bakje yoghurt in zijn foetushouding aan. En de jonge leerlingverpleegster moet lachen als hij het “koud en zuur” vindt en om suiker vraagt en ze gaat het zonder dralen halen. Wie kan hem kwalijk nemen dat hij dit prefereert?

Helaas zal het ziekenhuis hem niet heel lang meer op deze manier blijven verzorgen. Ze zullen hem weer tot bewegen proberen aan te zetten en hij zal weer ergens anders heen moeten. De vraag is waarheen? Wie kan hem bieden wat hij wil? Mijn moeder niet. Zij is drie jaar geleden overleden. Wij als kinderen ook niet – wij doen ons best, maar wij hebben onze eigen levens en beperkingen.

Ik vind het heel lastig dat hij geen andere wensen meer lijkt te hebben dan als een soort grote baby verzorgd en vertroeteld te worden. Ik kan me heel moeilijk voorstellen dat je niet nog bepaalde mensen wil zien, bepaalde plekken bezoeken, bepaalde dingen doen, bepaalde dingen horen. Alle beweegredenen lijken opgedroogd bij hem. Ik weet niet zo goed of dat nu meer in het algemeen de tragiek is van de ouderdom of de tragiek van mijn vaders leven.

Diner bij ‘t Paaltje

Basile Maree  Foto van torenvalk op paaltje
Foto Basile Maree

Onze favoriete strandtent om een hapje te eten in de zomer heet ‘t Puntje. Die van de torenvalk is ‘t Paaltje. Beide eetgelegenheden hebben een prachtig weids uitzicht. Dit is bij Grensmaas in Zuid-Limburg

‘t Paaltje is niet vegetarisch, zoals het Puntje. Dat zou ook niks zijn voor een zichzelf respecterende roofvogel. Die stoere meneren en mevrouwen blieven vleesch. Voor hen pleit wel dat ze zelf kunnen vangen en slachten wat ze eten. Dat doen weinig mensen hen na. Overigens ging ik er vanuit dat dit een mevrouw Torenvalk is, gezien de aandacht die aan de setting van de maaltijd is besteed. Als je goed kijkt zie je achter het oranje scherm een kaarsje staan.

Maar wat staat er op het menu bij ‘t Paaltje? Het is een goed stuk vlees: een staartstuk of lende? Rattenbiefstuk wellicht? “Rare” in ieder geval.

Basile Maree Foto van torenvalk op paaltje
Foto: Basile Maree
Basile Maree - Foto van torenvalk wegvliegend
Foto: Basile Maree

En weg was ze.

“Van te veel spek wankel je”

Haperende neon en literatuur zijn altijd een fijne combinatie. Dit weekeinde zagen we in Alkmaar deze: “van te veel spek wankel je”. Wat mij betreft een geslaagde variatie op het origineel “van teveel spektakel wankel je allicht”

De dichtregel van Lucebert prijkt sinds 1994 op het Stadskantoor van Alkmaar. De dichter overleed voor hij het definitieve ontwerp kon maken. Deze regel werd gekozen door de erven. Een opmerkelijke keuze. Lucebert is nu juist de dichter van de geniale oneliners zoals “alles van waarde is weerloos” en de spektakel regel is nu niet bepaald de meest spectaculaire regel uit zijn oeuvre. Zoals anderen al opmerkten, het riekt naar “doe maar gewoon dan doe je gek genoeg”, niet heel karakteristiek voor de dichter van dit programma:

"Ik tracht op poëtische wijze
dat wil zeggen
eenvouds verlichte waters
de ruimte van het volledig leven
tot uitdrukking te brengen"

Maar misschien was het wel degelijk een sneer van Lubertus Jacobus Swaanswijk naar zijn streekgenoten. Hij kwam zelf uit Bergen. Dan zou het van hetzelfde laken en pak zijn als de Kaasmarkt van Charley Toorop.

Een bijzonder geestige weergave van een paar Noord-Hollandse kaaskoppen. (Chapeau voor het Stedelijk museum van Alkmaar dat ze dit niet verbergen in het depot, maar met grootmoedige zelfspot op zaal hangen.)

Het gedicht waar de lichtregel uitkomt heet “Meester”.

"het mag niet te veel zijn
niet rommelen daarboven
prakkezeren in grijs ijs mag
ik heb ook het hart vol rode lijm
gegeten tegen het ontploffen van details
van te veel spektakel
wankel je allicht

topzwaar bereik ik de top
elke lik prijkt als lokaas op het totaalbeeld
de calculaties van de zelfreflectie
hebben een ieder bedrogen een ieder verveeld
ik zie neer op eeuwen meesterschap alleen"

Zitten hier ironische sneren in naar Hollandsche nuchterheid? Ik zou zeggen van wel. Maar een knappe jongen die dat uit die ene regel op het dak haalt. Voordat de reparateurs met de neonbuizen aan de slag gaan, zou ik voorstellen om er een prijsvraag van te maken: kies de meest toepasselijke Noord-Hollandse Lucebert regel of variant daarop. Alvast een paar opties (alle suggesties welkom):

- Zonder spektakel geen licht
- Waren wij van europa de chinezen 
was noord-holland een roze perzikentuin

De meest geniale variant van haperende neon in de literatuur komt overigens uit Under the Volcano van Malcolm Lowry. De alcoholistische en door delirium geplaagde hoofdpersoon woont in een appartement dat uitzicht heeft op een benzinestation met de naam Shell in knipperende neonletters. Helaas is de “S” uitgevallen zodat de hoofdpersoon in zijn roes om de paar seconden fijntjes wordt herinnerd aan zijn plek op aarde en/of het hiernamaals.