Nietzsche en Jung

Stone in the shape of a penis that has been unearthed at a Bronze Age site in Rollsbo near Gothenburg in western Sweden.

Friedrich Nietzsche en Carl Gustav Jung leefden beiden een tijdlang in Bazel, worstelden met lastige visioenen en gedachten en hebben beiden een nogal controversiële reputatie. Er is nog heel veel meer over hen te zeggen maar het interessantste vind ik dat er vanuit feministisch oogpunt een opvallende gelijkenis is in hun ideeën

Carl Gustav Jung was een leerling van Freud die brak met de klassieke psychoanalyse en zijn eigen analytische psychologie stichtte. Zijn belangrijkste idee is de invloed van het collectieve onbewuste op de individuele persoonlijkheid. Evenals Freud is Jung van mening dat de mens allerminst heer en meester is in ‘eigen huis’, maar dat zijn geestelijk leven voor een groot deel wordt bepaald door onbewuste constellaties, die hij archetypen noemt. Zijn persoonlijkheidstheorie met o.a. het onderscheid tussen introvert en extravert wordt nog steeds gebruikt binnen de psychologie. Zijn ideeën over de archetypen – de inhouden van het collectieve onbewuste – zijn meer omstreden. Er wordt hem verweten dat hij een mysticus was omdat hij zich intensief bezig hield met religieuze ervaringen en symbolen en daarin soms lastig te volgen is 1.

In Bazel leest Jung als student rond 1896 voor het eerst Zarathoestra. Dat maakt diepe indruk op hem. Van 1936 tot 1939 bestudeert hij samen met een studiegroep opnieuw de Zarathoestra. De seminars worden nauwkeurig genotuleerd en pas later gepubliceerd. Het geheel beslaat twee dikke delen die door Paul van Tongeren en Gaila Pander in de ISVW-week direct werden af geserveerd als irrelevant voor het begrijpen van Zarathoestra. Ik denk daar anders over.

Jung is er al vanaf de eerste keer dat hij Zarathoestra leest van overtuigd dat Zarathoestra morbide is.2 Jung behandelt in de seminars de beelden en visioenen uit Zarathoestra als de wanen en dromen van een patiënt. Hij ergert zich gedurende de wekelijkse seminars steeds meer aan Nietzsche die volgens hem niet op de juiste manier omgaat met deze beelden. Jung heeft zelf in zijn leven een vergelijkbare “uitbarsting” van beelden en visioenen meegemaakt en daarop zijn eigen psychologie en zijn psychologische methode gebaseerd. Volgens Jung zijn de beelden in Zarathoestra archetypische inhouden uit het collectieve onbewuste die compensaties zijn van een te beperkt bewustzijn. Als ze niet afdoende begrepen en geïntegreerd worden in het persoonlijke bewustzijn en leven, wordt iemand gek. En dat is ook precies wat er volgens Jung met Nietzsche gebeurd is.

Maar zoals je je vooral kunt ergeren aan iemand die op een bepaalde manier aan je verwant is, zo lijkt Jung wellicht meer op Nietzsche dan hij zou willen. Ik denk dat de feministisch invalshoek van Irigary – zie de vorige blog – een gemeenschappelijk blinde vlek blootlegt.

Irigary stelt dat de westerse filosofie en cultuurgeschiedenis start met Plato die afstand neemt van de grot. Voor Plato is de grot een plek waar de mens geketend in onwetendheid kijkt naar een schimmenspel op de muur. De grot is voor Irigaray juist een beeld van de baarmoeder en van de vrouwelijke oorsprong van de wereld. Deze krijgt geen positieve plaats in de filosofische traditie, maar wordt vervangen door een verticale wereld die zich afkeert van de aardse werkelijkheid van de grot. Volgens Irigaray ontstaat hier het paradigma van het patriarchale denken. Deze patriarchale filosofie is in essentie verticaal omdat er een verdringing is ontstaan van de oorsprong (ie. de baarmoeder) ten gunste van een transcendente werkelijkheid: de ideeënwereld. 3 Dit fallocentrische denken is zozeer doorgedrongen in onze taal en cultuur dat het volgens Irigary onmogelijk is voor vrouwen om zich als vrouw te articuleren.4 Alles wat anders is, met name het vrouwelijke/moederlijke, wordt gereduceerd tot de masculiene logica van wat Irigaray het Ene en Hetzelfde noemt.

Er is een fascinerende droom van Jung die het gevaar van het fallocentrische heel plastisch uitbeeldt. Jung beschrijft in Herinneringen, dromen gedachten 5de droom als volgt:

“In mijn droom ... [kwam ik] in een schemerig licht [in] een ongeveer tien meter lange rechthoekige ruimte. Het vertrek had een stenen gewelf, en ook de vloer was bedekt met tegels. In het midden liep een rode loper van de ingang tot aan een laag podium. Daarop stond een heel kostbare gouden troon. ... Deze troon was prachtig, zoals in een sprookje, het was een echte koningstroon! En daar stond nu wat op. Het was een reusachtig gewrocht, dat bijna tot aan de zoldering reikte. Eerst dacht ik dat het een hoge boomstam was. De doorsnede was ongeveer vijftig tot zestig centimeter, de hoogte vier tot vijf meter. Maar er was iets merkwaardigs mee: het ding bestond uit huid en vlees; aan de bovenkant zat een soort kegelvormig hoofd, zonder gezicht en zonder haar. Alleen helemaal bovenin de schedel zat één enkel oog, dat onafgebroken naar boven staarde.

Het was tamelijk licht in deze ruimte, hoewel je geen verlichting of vensters kon ontdekken. Boven het hoofd hing echter een zekere lichtglans. Het ding bewoog zich niet, maar toch had ik het gevoel alsof het elk ogenblik slangachtig van de troon kon komen om naar me toe te kruipen. Ik stond verlamd van schrik. Op dat moment hoorde ik plotseling boven me mijn moeders stem, het leek alsof het geluid van buiten kwam. Ze riep: ‘Ja, kijk maar eens goed naar hem. Dat is de menseneter!’”

“Ik werd doodsbang en schrok wakker, klam van angst. Na die nacht was ik nog lang bang om te gaan slapen, want ik vreesde nog eens zo te dromen. Deze droom heeft me jarenlang beziggehouden. Pas veel later ontdekte ik dat het merkwaardige gewrocht een fallus was"

Jung heeft deze droom als hij een jaar of vier is. Hij brengt zelf de fallus in verband met Jezus en jezuïeten, maar ik denk dat een duiding in de lijn van Irigaray veel meer voor de hand ligt. Net als Nietzsche groeide Jung op in een tijd dat vrouwen nog helemaal niets te vertellen hadden. Jung was natuurlijk net als Nietzsche een ongelooflijk psychologisch precisie-instrument en hij pikt via zijn moeder feilloos het hanige, zelfingenomen en paternalistische op van de mannetjes uit die tijd. De moeder van Jung, die wel meer profetische inzichten in huis had, waarschuwt hem voor de schaduwzijde van het fallische en masculiene: de menseneter. Hetgeen maar al te zeer bewaarheid werd in de bloedige revoluties en wereldoorlogen van de twintigste eeuw.

Even los van de (on)mogelijkheid van dit soort profetische dromen, past het beeld perfect in Irigarays these van het “verticale denken vanuit masculien perspectief”. Mij intrigeert nu de vraag wat het betekent om Jung’s psychologie net als Nietzsche’s filosofie als een “geseksueerd mannelijk vertoog” te lezen.

Wellicht in een volgende blog.

Zarathoestra lezen (IV)

Een van de gastdocenten in de Nietzsche-week was Gaila Pander6, zij werkte jarenlang aan een proefschrift over Nietzsche’s Zarathoestra7 en stelt dat Also sprach Zarathustra gelezen moet worden als een ‘geseksueerd vertoog’.

Geseksueerd is een term van de feministische filosoof Luce Irigaray. Zij is een van de leiders van een feministische stroming in de filosofie die er vanuit gaat dat de Westerse cultuur gedomineerd is geweest door mannen en dat daardoor de eigenheid van vrouwen werd onderdrukt. Veel cultuuruitingen zoals de filosofie zijn volgens Irigaray c.s. zwaar vertekend door een eenzijdig masculien perspectief.

Pander volgt dit feministische uitgangspunt en ziet Zarathoestra als een Bildungsroman, waarbij de mannelijke hoofdpersoon een ontwikkelingsgang doormaakt die uitkomt bij “de hernieuwde heiliging van het mysterie van het leven.” Zij baseert zich vooral op het ja- en amen-lied aan het einde van deel drie, waarin Zarathoestra tot zeven keer toe herhaalt:

"Nooit heb ik de vrouw gevonden van wie ik kinderen wilde, behalve deze vrouw, die ik liefheb: want eeuwigheid, ik heb u lief."

Volgens Pander is de vrouw in deze tekst niet een figuurlijke verwijzing naar ‘die Ewigkeit’, maar moeten we haar letterlijk nemen. Het huwelijk is heilig en kinderen zijn de ‘eeuwige’ vernieuwing van het leven. Het is een ja-zeggen van de man tegen vrouw, huwelijk en kind.

Het lijkt misschien vergezocht, maar deze interpretatie wordt verrassend consistent ondersteund door andere hoofdstukken in Zarathoestra, bijvoorbeeld in ‘Kind und Ehe’

"Huwelijk: zo noem ik de wil om getweeën het ene te scheppen dat meer is dan degenen die het schiepen. [...] pijl en verlangen naar de Übermensch: zeg mij, broeder, is dat uw wil tot het huwelijk? Heilig noem ik zo'n wil en zo'n huwelijk."

Pander schrikt er niet voor terug om termen als ‘pijl’ en ‘verlangen’ expliciet seksueel te duiden. De kerngedachte die volgens haar Also sprach Zarathustra domineert is de gestage ontwikkeling van egocentrische onlust en zelfzuchtig genot naar gezonde levenslust en de bereidheid om liefde te geven. 8

Het huwelijk is het feest der feesten dat de overwinning viert op het dualisme, “het dualisme in de vele gestalten die het kan aannemen: licht en duister, hoogte en diepte, man en vrouw, geest en lichaam. Het viert met andere woorden de eenheid en de eeuwigheid van alle leven” 9

Dat Zarathoestra en Nietzsche na het ja- en amen-lied niet meer verder komen is in dit licht logisch. Het masculiene vertoog van Zarathoestra stuit op zijn grens omdat het een antwoord van het vrouwelijke vertoog nodig heeft. Iets plastischer uitgedrukt: het mannetjesdier Zarathoestra heeft zich met zijn paringslied bloot gegeven, maar moet nu wachten op het antwoord van het vrouwtje. Daarbij is hij afhankelijk van “onbeheersbare feminiene krachten” die bepalen of de geboorte van het kind hem het voortbestaan van het leven zullen schenken of dat zijn lied ‘een mislukte worp’ zal blijken te zijn10

Je kunt hier van alles van vinden, maar het interessante aan deze feministische uitleg is dat Zarathoestra dan volgens mij – in tegenstelling tot wat Van Tongeren beweert – wel degelijk een vrij heldere en eenduidige boodschap heeft. Die boodschap is specifiek gericht op mannen en kan grofweg als volgt worden samengevat:

‘Beste heren, jullie hebben je de laatste 2500 jaar bezig gehouden met het (apollinische) rationaliseren van de chaotische meerdimensionale werkelijkheid. Het wordt tijd dat jullie ja gaan zeggen tegen het lichamelijke en aardse, en jullie je open gaan stellen voor het vrouwelijke.”

Ik denk dat Nietzsche moeite zou hebben gehad met het letterlijk nemen van het verlangen naar huwelijk, vrouw en kind. Hij heeft daar in zijn eigen leven in ieder geval geen gevolg aan gegeven. Maar het fascinerende van deze feministische uitleg vind ik dat het duidelijker wordt waar Nietzsche mee worstelde, namelijk met de beperkingen van 2500 jaar masculien denken. En dat hij dat onmogelijk helemaal alleen kon verhapstukken. (Zie vorige blog)

Zarathoestra lezen (III)

Om te weten of wij Zarathoestra kunnen volgen of dat wij net zulke ezels zijn als de hogere mensen (zie blog II) wil ik een stapje terug doen en kijken naar de relatie tussen Zarathoestra, Nietzsche en ons.

Nietzsche raadt voor zijn eigen teksten aan ze langzaam te lezen en zelfs te herkauwen. Een andere term die Nietzsche vaak gebruikt is “einverleibung”. Kennis moet opgenomen worden, en geïncorporeerd. In de Nachlass zegt hij dat het gaat om:

"Die Einverleibung der Grundirrthümer [fundamentele fouten]. 2. Die Einverleibung der Leidenschaften [hartstochten]. 3. Die Einverleibung des Wissens und des verzichtenden Wissens [het opnemen van kennis en het afstand doen van kennis]”. 11

Hoe heeft Nietzsche zelf Zarathoestra “einverleibt”?

Er is een droom van Nietzsche waarin heel letterlijk het beeld van incorporatie wordt uitgebeeld. Het is overgeleverd via Franz Overbeck – een van Nietzsche’s beste vrienden – en het stamt vermoedelijk uit 1877, ruim vijf jaar voor Zarathoestra. Dit was in zijn Baselse periode toen zijn zus en vrienden nog erg hun best deden om Nietzsche aan een vrouw te koppelen.

"Einmal erzählte er seiner Tischdame: ‘Mir hat kürzlich geträumt, meine Hand, die vor mir auf dem Tische lag, bekam plötzlich eine gläserne, durchsichtige Haut; ich sah deutlich in ihr Gebein [botten], in ihr Gewebe [weefsel], in ihr Muskelspiel [spieren] hinein. Mit einem Mal sah ich eine dicke Kröte [een pad] auf meiner Hand sitzen und verspürte zugleich den unwiderstehlichen Zwang, das Tier zu verschlucken. Ich überwand meinen entsetzlichen Widerwillen und würgte sie herunter. Die junge Frau lachte. „Und darüber lachen Sie?“ fragte Nietzsche mit furchtbarem Ernste und hielt seine tiefen Augen halb fragend, halb traurig auf seine Nachbarin gerichtet”12.

Ik heb dit voor het eerst gelezen toen ik een jaar of twintig was en het is me altijd bijgebleven. Voor mij zegt deze droom alles over Nietzsche: zijn ongelooflijke genialiteit, maar ook de ontstellende tragiek van zijn leven. Voor mij is zijn doorzichtige hand een perfect beeld voor de zuiverheid van zijn geest en het fenomenale psychologisch inzicht van Nietzsche waarmee hij de motieven van zichzelf en de maatschappij tot op het bot kon ontleden. De pad is een verbeelding van het verstorende en het slechte dat in zijn tijd boven water kwam. De grootsheid van Nietzsche is dat hij het niet wegduwt, maar ondanks zijn afschuw probeert te ‘verwerken’. De tragiek zit bij de jonge vrouw: Nietzsche vertelt met de droom iets heel wezenlijks over zichzelf, maar zij begrijpt er helemaal niets van. Een voorproefje van het onbegrip dat Nietzsche tijdens zijn leven en nog lang daarna zou ontmoeten.

Veel concepten die in Zarathoestra voorkomen heeft Nietzsche later verder uitgewerkt, maar je kan niet zeggen dat Zarathoestra Nietzsche’s manier van leven heeft veranderd: hij bleef de eenzame zwerver die van pension naar pension trok met een koffer met kleren en een koffer met aantekeningen. Zijn voornaamste bezigheden – als hij niet geveld was door migraine – waren denken, schrijven en wandelen. Je zou hem als mens achteraf toewensen dat hij wat aardser was geworden (zoals zijn zuster en Zarathoestra bepleitten): dat hij zich wat meer gesetteld had: met vrouw en kinderen misschien, of in ieder geval met vrienden wat meer muziek en plezier gemaakt had. Het lijkt erop dat Nietzsche zelf de boodschap van Zarathoestra niet in zijn leven integreren kon. Er is een beeld in Zarathoestra dat direct aansluit op de droom van de pad en laat zien dat de einverleibung van de ideeën uit de Zarathoestra misschien een onmogelijke opgave was.

"En voorwaar, wat ik toen zag, zoiets had ik nog nooit gezien. Een jonge herder zag ik, kronkelend, kokhalzend, stuiptrekkend, met een verwrongen gezicht, en uit zijn mond hing een zwarte zware slang. Zag ik ooit zoveel walging en bleek afgrijzen op één gezicht? Hij had misschien liggen slapen? Toen was er een slang in zijn mond gekropen - die had zich vastgebeten. 13

In de Nietzsche-week legde Paul van Tongeren desgevraagd uit wat volgens hem de betekenis is van de zwarte slang. Hij noemde het ‘Der Geist der Schwere’. Het is ook de titel van een hoofdstuk in de Zarathoestra: “Over de geest van de zwaarte”. Het verwijst naar alles wat de mens weerhoudt om ‘de mens’ te overwinnen en met Zarathoestra richting Übermensch te gaan. De geest van de zwaarte maakt dat de mens “teveel vreemds op zijn schouders meezeult”, “teveel vreemde zware woorden en waarden” en ook “veel eigens is een zware last”. “Veel inwendigs van de mens lijkt op een oester, namelijk weerzinwekkend en glibberig en moeilijk vast te pakken.”14

Waar het Nietzsche in de droom nog wel lukte om de pad “hinunter zu würgen”, lukt dat de herder bij de slang niet.

"Toen schreeuwde ik: 'Bijten! Bijten! Zijn kop eraf! Bijten!"- zo schreeuwde ik [Zarathoestra], al mijn afgrijzen, mijn haat, mijn walging, mijn medelijden, al mijn goed en slecht kwam uit mij met één grote schreeuw. .... [En] de herder beet zoals mijn schreeuw hem had aangeraden; hij beet met grote kracht! Ver weg spuwde hij de kop van de slang -: en toen sprong hij op. - Geen herder meer, geen mens meer, - hij was totaal veranderd, hij werd omstraald, en hij lachte! Geen mens op aarde heeft ooit zo gelachen als hij lachte."

Merkwaardig is dat dit visioen eerst wordt gepresenteerd als een raadsel, maar later in de tekst van deel 4 zegt Zarathoestra tegen zijn dieren:

"... jullie weten toch ... hoe dat monster in mijn mond kroop en mij deed stikken! Maar ik beet zijn kop eraf en spuwde hem weg"15

Dus nu blijkt het opeens geen visioen te zijn maar iets wat Zarathoestra zelf is overkomen. Dit is volgens mij kenmerkend voor de relatie tussen de schrijver Nietzsche en de beelden uit de Zarathoestra. Hij schuift ze heen en weer als een hete aardappel en het is hem zelf allesbehalve duidelijk wat hij ermee moet, buiten zijn vingers branden. Net als de herder in het visioen heeft hij bij het vastleggen ervan in de Zarathoestra eigenlijk alleen de kop eraf kunnen bijten. Je zou willen dat hij zichzelf en ons beter had kunnen helpen met het verteren ervan.

In een volgende blog een poging tot duiding vanuit feministisch perspectief.

+++++++++++++++++++++++

Zarathoestra lezen (II)

In de zomervakantie ben ik bij de ISVW een week lang ondergedompeld in Nietzsche’s Zarathoestra. De docent Paul van Tongeren waarschuwde ons dat we niet moesten verwachten dat het boek ons na deze week compleet duidelijk zou zijn. Ik hoop in deze en de komende blogs duidelijk te maken dat ik er misschien toch iets van heb opgestoken.

(Zie vorige blog voor een introductie van Nietzsche en Zarathoestra)

Nietzsche is als denker vooral gevormd door de klassieken. Als filoloog in Bazel bestudeert hij intensief de klassieke Latijnse en Griekse teksten en wordt vooral gegrepen door de Griekse tragedies. Die zijn volgens hem de vrucht van een botsing van twee culturen: de dionysische en de apollinische. Het dionysische is het verlangen naar het wilde, het vitale en de roes. Het apollinische is het streven naar orde, evenwicht, perfectie en waarheid. De botsing van die twee stromingen in Griekenland van 600 voor Christus is volgens Nietzsche de bron van de geboorte van de tragedie en daarmee het begin van de Griekse en zelfs de Westerse cultuur. Nietzsche trekt onder invloed van Schopenhauer het onderscheid van dionysisch en apollinisch door naar Kant’s onderscheid tussen de fenomenale wereld (zoals de werkelijkheid aan ons verschijnt) en de noumenale wereld (de wereld zoals die werkelijk is – Het Ding an Sich). Schopenhauer zegt dat we de wereld zoals die werkelijk is alleen kunnen ervaren in ons gevoel en dan specifiek in onze primaire levensdrift (onze wil). De rest is voorstelling. Nietzsche neemt dit over, stelt de wil gelijk aan het dionysische, en de voorstelling aan het apollinische. Hij deelt alleen niet Schopenhauers pessimisme. Met Zarathoestra pleit hij voor een terugkeer naar de aarde, naar de levensdrift en het dionysische. Nietzsche meent dat de Westerse filosofie sinds Socrates haar heil heeft gezocht in het apollinische en daarmee het dionysische verloochent.

Veel van Zarathoestra’s preken bestrijden daarom de ‘pretenties van het apollinische’:

  • Het christendom is één groot vals pleidooi voor wereldverzaking.
  • Wetenschap pleegt vivisectie op het leven
  • Humanisten zijn gelovigen zonder god
  • Romantische kunstenaars (zoals Wagner) vluchten in de esthetiek van hun kunst voor het ware leven

Uiteindelijk raakt Zarathoestra (en daarmee ook Nietzsche) met zichzelf in de knoop. Want waartoe dienen al deze ontmaskeringen? Is het niet vanuit hetzelfde apollinische verlangen naar waarheid? Zegt Zarathoestra niet juist een dienaar van de aarde en van de levenswil te zijn? Waarom doet hij dan zijn best anderen te overtuigen van de dwaalwegen van het apollinische alsof hij in een collegezaal staat?

De oplossing wordt hem ingefluisterd door zijn dieren op het einde van de Zarathoestra, en de oplossing is verrassend eenvoudig: hij moet niet preken, maar zingen. Dat resulteert uiteindelijk aan het eind van deel drie in het Ja-en-Amen-lied. Het is Zarathoestra’s volledige beaming van het leven. Zelfs als het eeuwig in dezelfde vorm wederkeert; een fundamenteel ja-zeggen tegen de ‘diepe diepe levenslust’.

Het is of deze ‘oplossing’ Nietzsche zelf ook niet helemaal bevredigde, want na het derde deel met dit slotlied volgt nog een vierde deel. Dat deel is tijdens Nietzsche’s leven niet door de uitgever gepubliceerd en veel Nietzsche interpretatoren zoals van Paul van Tongeren vinden dat dit vierde deel niet zonder meer tot de “eigenlijke Zarathoestra tekst” gerekend kan worden, maar eerder bij de nalatenschap hoort.

In het vierde deel komt Zarathoestra wederom van zijn berg. Dit keer om “mensen te vissen”. (De parallel met het evangelie ligt er niet te zuinig op.) Hij hoort een afschuwelijke noodkreet en terwijl hij probeert de noodlijdende te vinden, komt hij allerlei bijzondere mensen tegen: de hogere mensen. Daar zitten heel fraaie en geestige types tussen, zoals de laatste paus, die niets meer te doen heeft nu God dood is, en de lelijkste mens, vermoedelijk een verwijzing naar Socrates die als fysiek lelijk bekend stond. Zarathoestra nodigt de hogere mensen uit in zijn grot en beleeft daar een soort aangenaam avondmaal (ook weer een verwijzing naar het laatste avondmaal en ook het symposium van Plato), maar dan realiseert Zarathoestra dat de noodkreet van de hogere mens afkomstig was. Het feest ontspoort als Zarathoestra even een luchtje schept (moet je nooit doen) en als hij dan terugkomt zijn de hogere mensen een soort afgodendienst begonnen met een ezelslied: het refrein IA, een afschuwelijke vervorming van zijn eigen euforische Ja-En-Amenlied. Zarathoestra verliest zijn geduld en jaagt met zijn leeuw de hogere mensen weg uit zijn grot. Daarmee overwint hij zijn laatste grote zwakheid: zijn medelijden.

De vraag is wat dit nu betekent voor ons? Kunnen wij Zarathoestra volgen in de beaming van het leven, en zelfs ja zeggen tegen de Eeuwige Wederkeer? Wat inhoudt dat we hetzelfde leven steeds opnieuw willen leven. Of zijn wij net als de hogere mensen nog steeds ezels?

To be continued in de volgende blog

Zarathoestra lezen (I)

Nietzsche’s Zarathoestra is een van de beroemdste en meest gelezen boeken uit de moderne filosofie. Bron van de ‘Übermensch’ en ‘De dood van God’. Zarathoestra is ook een van de slechtst begrepen boeken. Bij de Internationale School voor Wijsbegeerte zijn we een week lang bijgeschoold. Maar wat heb ik nu opgestoken?

Nietzsche werd geboren in 1844 in Röcken, Duitsland. Hij was een briljante scholier en student en werd op zijn vierentwintigste benoemd als hoogleraar klassieke talen in Bazel. Zijn interesse verschoof al gauw van de klassieken naar de hedendaagse cultuurfilosofie. Hij wilde de diagnose stellen van zijn tijd. Geplaagd door een slechte gezondheid nam hij na tien jaar ontslag en leidde vanaf toen een zwervend bestaan. In de winter trok hij naar het Zuiden (Nice, Rapallo, Genua), in de zomer naar de bergen, met name Sils-Maria in de Oberengadin. Hij bleef nooit langer dan een paar maanden op één plek.

In de tien jaar na Bazel schrijft hij zijn belangrijkste werken, o.a. Die Fröhliche Wissenschaft, Zur Genealogie der Moral en Also sprach Zarathustra 16. Voor iemand die uit de koffer leefde en soms dagenlang plat lag vanwege migraine had hij een ongelooflijke productie van meer dan één boek per jaar. Vier jaar na het voltooien van de Zarathoestra viel hij ten prooi aan waanzin. Hij leefde nog ruim 11 jaar maar hij schreef of sprak niet meer. Hij werd verzorgd door zijn moeder en later door zijn zuster Elisabeth. Nietzsche overleed in 1900. Tijdens zijn werkzame leven werd hij nauwelijks gelezen. Het vierde deel van de Zarathoestra werd geweigerd door de uitgever omdat er maar enkele tientallen exemplaren van de vorige delen waren verkocht. Dit veranderde na zijn dood. Men zei dat alle Duitse soldaten in de Eerste Wereldoorlog een exemplaar van Zarathoestra in hun ransel hadden. Dat is vermoedelijk overdreven, maar er was wel een Kriegs-editie en rond 1918 waren er 250.000 exemplaren van de Zarathoestra in omloop. In de jaren dertig bezorgde zijn zuster hem een slechte naam door zijn nalatenschap te verbinden met het fascisme. Na de Tweede Wereldoorlog won hij langzaam aan invloed en nu is er geen moderne denker te noemen die belangrijker en invloedrijker is dan Nietzsche.

Also sprach Zarathustra is een atypisch boek voor Nietzsche. Het zijn geen analytisch beschouwende aforismen, maar het is een verhaal, misschien zelfs een openbaring. Nietzsche zelf beschouwde het al gauw als zijn belangrijkste werk en noemde het zelfs het Vijfde Evangelie. Het verhaal zelf kan vrij eenvoudig samengevat worden. De profeet Zarathoestra keert na jaren van eenzaamheid in de bergen terug naar de wereld van de mensen om zijn leer van de übermensch te verkondigen. Dit mislukt totaal en Zarathoestra keert terug naar de bergen. Na jaren doet hij een nieuwe poging, maar dan richt hij zich op het werven van leerlingen. Ook deze blijken er uiteindelijk niets van begrepen te hebben en teleurgesteld trekt hij zich weer terug in de bergen. In de finale van het derde deel komt Zarathoestra tot het inzicht dat hij zijn eigen boodschap zelf ook nog niet helemaal goed heeft begrepen en dat het anders moet.

Paul van Tongeren, de docent, waarschuwt ons direct aan het begin van de cursus dat we niet moeten verwachten dat we aan het eind van de week precies zullen weten wat Nietzsche ons via Zarathoestra duidelijk wil maken. Lekker dan: een fijne binnenkomer. Daar heb je dan een week van je zomervakantie voor vrijgemaakt, om te horen dat je na meer dan veertig uur Zarathoestra lezen met dè Nietzsche-specialist van Nederland nog niks wijzer zal zijn geworden.

In een volgende blog zal ik proberen te laten zien dat dit gelukkig niet helemaal uit is gekomen.