Feminisme thuis

Sinds ik over feminisme schrijf word ik thuis ongenadig geplaagd over de ongelijke verdeling van huishoudelijke taken. Terecht of onterecht? Oordeelt u zelf. Een kleine impressie van ‘the war on wash’.

Volgens de European Gender Equality Index besteedt maar 44% van de Nederlandse mannen anno 2023 elke dag tijd aan huishoudelijk werk. Dit steekt nogal af tegen de 69% van de Nederlandse vrouwen. Ook in ons feministische huishouden is de verdeling van het werk ongelijk en in het nadeel van vrouwlief. De schade blijft beperkt omdat wij geen kinderen hebben en wij ons de luxe van schoonmakers kunnen veroorloven. Desalniettemin is het een terugkerend punt van discussie.

Om te beginnen hebben we een verschil van mening over het belang van huishoudelijk werk. Mijn bescheiden mening is dat dit tot een absoluut minimum beperkt moet worden. Alle tijd die je besteedt aan opruimen, schoonmaken of afwassen is verloren tijd: tijd die je niet aan andere, en veel leukere dingen kunt besteden. Mijn zeer geliefde huisgenoot denkt daar heel anders over. Voor haar staat gezelligheid voorop. Een aanrecht waar ‘s middags nog ontbijtbordjes staan is niet gezellig. Een tafel met rondslingerende papieren idem dito. Een balkon met uitgebloeide planten: niet gezellig. Chips of nootjes direct uit de verpakking eten? U raadt het al. Die moeten eerst in een mooi bakje en dat is dan altijd een bakje dat niet in de afwasmachine mag, omdat het bijzonder aardewerk is.

Daarmee komen we bij het tweede belangrijke verschil van mening: onze kijk op instrumenten en techniek. Voor mij zijn potten, pannen, glazen, bestek en ook kleding en meubels gebruiksvoorwerpen die je gebruikt tot ze vervangen moeten worden. Dat ze slijten hoort erbij, maar het belangrijkste is dat ze doen waarvoor ze zijn ontworpen. Zij ziet dit anders. Veel van de potten, pannen, glazen enzovoort hebben esthetische en zelfs emotionele waarde. Ze zijn afkomstig van die-en-die tante of schoonouder of (over)grootmoeder. Het belangrijkste is dat ze bewaard blijven. Gebruik en functionaliteit zijn secundair. Dit verschil van inzicht wreekt zich vooral met de inzet van een van de meest geniale en emancipatoire uitvindingen van de twintigste eeuw: de afwasmachine. Iedere IT-er weet dat je elke taak die je meer dan twee keer doet, moet automatiseren. En een afwasmachine doet precies dat: het elimineren van een repetitieve taak. Briljant. Een oud-collega van mij zei altijd: luiheid is een uitstekende eigenschap, en daar ben ik het qua huishoudelijk werk helemaal mee eens. Als je iets door een machine kan laten doen, dan moet je dat zeker niet laten. Voor mijn eega is dat heel anders. Er is een hele reeks aan huishoudelijk gereedschap dat bijzondere zorg nodig heeft. Glaswerk1, aardewerk, houten lepels en zelfs (tot mijn absoluut onbegrip en afgrijzen) bepaalde pannen. Het is mij een doorn in het oog dat er nog steeds pannen in huis komen die niet in de afwasmachine mogen. Volstrekt onnodig. Als ik voor mij zelf kook of voor vrienden (zonder aanwezigheid van huisgenoot F.) vermijd ik vanzelfsprekend het gebruik van dit soort gereedschap.

De derde bron van onenigheid is het verschil in vuiltolerantie. Als je in een huis met meerdere mensen woont, zoals een studentenhuis, wordt dit verschil binnen de kortste keren duidelijk. Degene met de laagste vuiltolerantie slaat het eerst aan het schoonmaken en opruimen, of erger nog: probeert de huisgenoten aan het werk te zetten. In een vorige relatie was ik degene met de laagste vuiltolerantie. Ik kreeg er het eerst last van als de stofvlokken onder de bank uit zweefden, als het douchegordijn zwart begon te worden van de schimmelsporen, of als het fornuis begon te glanzen van het vet. In deze relatie is mijn partner de klos. Zij heeft er bijvoorbeeld last van als er zand van het strand in de huiskamer ligt, terwijl ik denk: maandag komen de schoonmakers. Natuurlijk probeer ik wel rekening te houden met haar lagere vuiltolerantie. Ik zorg dat de ontbijtbordjes ‘s avonds van het aanrecht zijn voor zij thuiskomt, en ik probeer het fornuis schoon te vegen als ik heb gekookt (lang leve de inductieplaat), maar vaak ontsnapt er het een en ander aan m’n aandacht en heeft zij het al gedaan voor ik er erg in heb.

Tot slot de was. Lees en huiver.

Ik heb ruim dertig jaar zelf de was gedaan. Met succes, volgens mij. De witte lakens bleven min of meer wit, ik stonk niet – voor zover ik weet, en zelden of nooit kwam een kledingstuk zo klein uit de was dat het niet meer paste. Toch oordeelde mijn geliefde al vroeg in onze relatie dat ik incapabel ben tot het bedienen van een wasmachine. Een of twee ongelukjes waren voldoende om mij voor altijd te verbannen uit het washok. Na mijn aanvankelijke blijdschap hierover, heb ik geprobeerd haar wasregels aan te leren. Edoch, die zijn zo gecompliceerd dat het voor mij als eenvoudige IT-er/filosoof onmogelijk is te doorgronden, laat staan te onthouden. Zelfs het ophangen van de was kent regels die mij ver boven de pet gaan. Mijn taken beperken zich er nu toe dat ik af en toe een was doe die zij heeft klaargezet, of dat ik mijn eigen spullen ophang en opruim.

Het resultaat van dit alles is dat de verdeling van huishoudelijk ook in ons feministisch huishouden ongelijk is. Is het onrechtvaardig? Tja …