Feminisme (1)

Onlangs kwam hoogleraar Daphne Stam in het nieuws omdat zij ontslag had genomen bij de TU Delft uit frustratie over het machogedrag van de mannen om haar heen. Het bevestigde wat ik deze zomer hoorde op de cursus feministische filosofie: de strijd van het feminisme is nog steeds nodig. En er valt nog veel te leren van feministische denkers zoals bell hooks, Kate Manne en Audre Lorde (foto).

Om met het begin te beginnen: bell hooks definieert feminisme als volgt:

een beweging die een einde moet maken aan seksisme, seksistische uitbuiting en onderdrukking. 1 

Is er dan nog steeds seksisme? Ja. Is er nog steeds seksistische uitbuiting? Ja. Is er nog steeds seksistische onderdrukking? Ja.

De ervaringen van Daphne Stam bij de TU Delft zijn beslist geen uitzondering. Uit de medewerkersmonitor van de TU Delft kwam naar voren dat bijna een kwart van de medewerkers te maken heeft gehad met ongewenste persoonlijke bejegening door collega’s, leidinggevenden of anderen, en het waren vooral vrouwen die daar last van hadden. Vijf mensen die door de Volkskrant werden geïnterviewd (onder wie ook mannen) vertelden dat het voor vrouwen niet eenvoudig is om tegen het ‘old boys network/de machocultuur’ op te boksen. ‘Iemand die zich uitspreekt wordt zelf als probleem ervaren.’ Een mannelijke collega van een andere universiteit zegt: “Dit is helaas systemisch in de academische wereld, niet alleen in de planeetwetenschap en astronomie”

Volgens Kate Manne kun je dit soort sterke reacties op vrouwen alleen verklaren uit vrouwenhaat (misogynie). Manne – een hedendaagse Amerikaanse filosofe – stelt dat misogynie een correctiemechanisme is. 2 Het treedt op als vrouwen hun traditionele rol overschrijden door te ambitieus te zijn of te uitgesproken of te confronterend. Ze krijgen te maken met buitensporige woede, verontwaardiging en vijandigheid. Het is bedoeld om vrouwen terug te drukken in een ondergeschikte, dienende en faciliterende rol.

Hoewel er formeel juridische gelijkheid is tussen mannen en vrouwen is er nog steeds een onuitgesproken rolverdeling, waarbij mannen zich van alles kunnen permitteren en de rolverwachting voor vrouwen is dat zij liefdevol, gevend en faciliterend zijn. Dit is volgens Manne typisch voor het patriarchaat. Vrouwen worden ondergeschikt gepositioneerd ten opzichte van mannen. Misogynie is volgens Manne geen psychologische eigenschap van bepaalde mannen, maar een ‘wetshandhavende’ tak van het patriarchaat. Het dwingt de op gender gebaseerde rolverwachtingen af. Zowel mannen als vrouwen kunnen zich schuldig maken aan misogynie.

Als witte man had ik nooit zelf misogynie ondervonden, tot de week over feministische filosofie, nota bene in het gebouw van de Internationale School voor Wijsbegeerte (ISVW) zelf. Het was zaterdagavond en we waren daar toevallig als enige groep nog aanwezig en stonden ‘s avonds aan de bar nog wat na te praten. Buiten zat een groepje mannen van buiten de ISVW die daar wat dronken. Er zijn in het weekeinde wel meer mensen die niet een cursus volgen maar daar iets komen eten of drinken. Deze groep mannen staarde echter naar ons, maakte grapjes, lachte en staarde steeds weer opnieuw naar ons. Een van ons maakte een opmerking hierover en we beseften dat we onafhankelijk van elkaar allemaal het staren en de vijandigheid hadden gemerkt. Ook ik. Er was niks opmerkelijks aan ons. De vrouwen in ons groepje zagen er niet militant feministisch uit in tuinbroeken of gemillimeterd haar. Alleen dat de mannen wisten 3dat we ons bezig hielden met feminisme was kennelijk voldoende om hun vijandigheid op te roepen. ‘Down girl’ heet het boek van Kate Manne heel passend.

Dit voorval is klein bier vergeleken met dat waar vrouwen mee te maken krijgen, zeker als ze ook nog eens lesbisch of zwart zijn.

Een onthutsend beeld van de haat en de vijandigheid tegen lesbiennes anno nu geeft de Australische comedienne Hannah Gadsby. In de ontroerende show Nanette wordt, door de grappen heen, langzaam duidelijk wat voor verschrikkelijke dingen Gadsby heeft meegemaakt en hoe boos ze is.

De woede deelt ze met Audre Lorde (1934-1992), een zwarte lesbische feministe die opgroeide in het Amerika van de jaren ’40. Lorde was een van de eersten die het fenomeen van intersectionaliteit aan de orde stelde: discriminatie en onderdrukking over meerdere assen, o.a. sekse en ras. Lorde verwoordt op een prachtige manier de enorme woede die ze haar hele leven met zich heeft meedragen.

Iedere zwarte vrouw in Amerika leeft haar leven ergens op een langgerekte curve van oude en onuitgesproken woedes. Mijn zwartevrouwenwoede is een smeltplas in mijn kern, mijn felst bewaakte geheim. Ik weet hoeveel van mijn leven als krachtige, voelende vrouw is doorschoten met dit garen van razernij. Het is een elektrische draad die is meegeweven in elk emotioneel wandtapijt waar ik de kernzaken van mijn leven op zet; een kokendhete bron die elk moment tot uitbarsting kan komen om uit mijn bewustzijn tevoorschijn te spuiten als vuur op het landschap. Hoe ik die woede met precisie moet trainen in plaats van haar te ontkennen is een van de hoofdtaken van mijn leven geweest. (Sister Outsider, 1984)

Hoe terecht deze woede ook is, er wordt van vrouwen niet verwacht dat zij die uiten. Soraya Chemaly laat in Rage becomes her (2019) 4 zien dat er voor het uiten van woede nog steeds andere regels gelden voor vrouwen dan voor mannen. Er wordt meisjes geleerd dat het egoïstisch is om hun woede te uiten en dat ze zich er ongeliefd en lelijk mee maken. Een man die openlijk zijn boosheid uit, kan er op rekenen om serieus te worden genomen en wordt zelfs als krachtig en assertief gezien. Een vrouw die haar boosheid uit wordt ‘irrationeel’ of ‘hysterisch’ of ‘agressief’ genoemd. Er wordt niet meer naar haar geluisterd, maar ze kan wel rekenen op vijandigheid en zelfs woede. Zo ontstaat de paradoxale situatie dat zelfs het uiten van woede over vrouwenongelijkheid weer woede oproept. Misogynie als catch 22.

Eindelijk iets zinnigs over het goede

Een van de onderdelen van de filosofie waar ik altijd veel moeite mee heb, is ethiek. De theorieën over moreel handelen vind ik vaak heel abstract en beperkt tot een logisch probleem.

Vriend Kant spant de kroon met zijn categorische imperatief: ‘handel volgens die maxime waarvan je kunt willen dat zij tot algemene wet verheven kan worden’. Heel kort uitgelegd: als je zelf liegt en steelt, dan kun je – logisch gezien – niet willen dat dat een algemene wet wordt waarbij iedereen dat doet, omdat je dan zelf ook bestolen wordt en niemand er iets mee opschiet. Het heeft me altijd verbaasd hoe serieus dit werd genomen in de filosofie. Zelfs nu nog, zie dit recente artikel van een ethicus in Filosofie Magazine. Menen die filosofen nu echt dat mensen zich door dit soort logica zouden laten leiden?

We hebben toch wel iets bijgeleerd sinds de tijd van Kant? De psychoanalyse van Freud en Jung heeft, dacht, ik wel afdoende duidelijk gemaakt dat ons bewuste handelen maar een heel zwak scheepje is op de woelige baren van onbewuste drijfveren. De moderne psychologie bevestigt dat met onderzoek waarin aangetoond wordt dat beweegredenen later komen dan keuzes en handelingen. En dan is er natuurlijk ook Nietzsche met het bloot leggen van het machtsspel achter de moraal en de relativering van goed en kwaad. Eigenlijk worstelen we nog steeds met de erfenis daarvan. De rationalistische theorieën hebben totaal afgedaan, en de hele ethiek komt daarmee op losse schroeven te staan. Is er nog wel zoiets als het goede?

Ik denk dat ik een nieuw beginnetje heb ontdekt in onverwachte – Angelsaksische – hoek, namelijk bij Iris Murdoch. De meesten zullen haar kennen als romanschrijfster, maar ze was ook filosofe. Ze betoogt in De soevereiniteit van het goede dat er een plaats is voor “een soort contemplatie van het Goede. Niet alleen door toegewijde experts, maar ook door gewone mensen” (op de hoofdletter kom ik een andere keer nog terug)5. Het gaat volgens haar niet alleen om het “plannen van goede daden”, maar ook – en vooral – om aandacht en liefde. Ze geeft als voorbeeld een moeder die moeite heeft met haar schoondochter 6. Ze vindt haar schoondochter in eerste instantie luidruchtig, oppervlakkig en zelfs ordinair. Maar de moeder dwingt zichzelf om zich netjes en vriendelijk te gedragen, en bovendien probeert ze haar eigen oordelen te onderzoeken. Ze ontdekt dat de schoondochter als je het op een ietsje andere manier bekijkt misschien wel ‘gewoon’ vrolijk, spontaan en levendig is. Door dit innerlijk onderzoek komt ze tot een herziening van haar aanvankelijke oordeel. Zelfs al leidt dit niet tot een verandering in het gedrag van de moeder is er volgens Murdoch toch sprake van een morele verandering.

Ik vind dit – ondanks het typische Engelse ervan – een interessant voorbeeld omdat het de dagelijkse werkelijkheid van goed en kwaad zichtbaar maakt. We hoeven niet dagelijks te besluiten of we een dikke man voor de tram gooien (Het zogenaamde trolleyprobleem uit de ethiek), maar we hebben wel elke dag dit soort menselijke conflicten. In hoeverre zijn die moreel/ethisch? En heeft filosofie daar iets aan bij te dragen?

Volgens Murdoch is de confrontatie van de moeder met haar schoondochter “een oneindige morele opgave” en ze verbindt de morele opgave met het begrip aandacht.

"Het begrip aandacht heb ik van Simone Weil geleend. Ik gebruik het om het idee van een rechtvaardige en liefdevolle blik gericht op een individuele werkelijkheid uit te drukken. Ik geloof dat dit de actieve morele actor op de juiste manier kenmerkt" (SvhG, p. 50)

Het voorbeeld dat Murdoch gebruikt komt misschien een beetje rationalistisch en academisch over (in haar romans is ze veel overtuigender). Ze expliciteert bijvoorbeeld niet de mate van betrokkenheid. Voor haar is het waarschijnlijk evident dat de moeder het beste met haar zoon en schoondochter voorheeft en dat er haar veel aan gelegen is om de verhoudingen goed te houden. Ze beschrijft ook niet uitgebreid de oordelen die de moeder heeft en het ‘onderzoek’ dat de moeder doet. Dat kan misschien een vrij droge exercitie lijken, maar ik stel me voor dat dat met vrij intense en lastige gevoelens gepaard gaat. Toch is de kern van wat Murdoch beweert volgens mij duidelijk. Morele problemen zijn niet alleen puzzles voor het logisch denken, die je kunt oplossen of wegredeneren. Het zijn concrete persoonlijke dilemma’s waar je als individu gevoelsmatig betrokken bij bent en waar je iets te doen hebt.

Dat miste ik bij veel ethische theorieën.

Verschillen tussen mannen en vrouwen

Volgens Luce Irigaray zijn de filosofie en geschiedenis gedomineerd door mannen. Daarmee is het typisch vrouwelijke onderdrukt of in ieder geval niet tot uitdrukking gekomen. Haar expliciete aanname daarbij is dat er een verschil is tussen mannen en vrouwen: de seksuele differentie. Maar wat is dan dat verschil?

Voor zover ik heb kunnen nagaan heeft Irigaray zich niet specifiek bezig zich gehouden met C.G. Jung en je zou niet verwachten dat de ideeën van Jung genade zouden kunnen vinden in de ogen van Irigaray (zie vorig blog), maar er is vanuit de persoonlijkheidsleer van Jung verrassende steun voor haar ideeën.

Het bekendste element uit de persoonlijkheidsleer van Jung is het onderscheid in extravert en introvert. Extraverte mensen halen hun energie liever uit de buitenwereld en richten hun aandacht graag op mensen en dingen buiten zichzelf. Introverte mensen richten zich liever op de innerlijke wereld van hun gedachten, gevoelens en reflecties. 7 Ietsje minder bekend is dat Jung persoonlijkheden indeelt aan de hand van wat hij bewustzijnsfuncties noemt. Hij onderscheidt er vier: denken, voelen, intuïtie en gewaarwording. Dit onderscheid is in de wetenschappelijke psychologie omstreden, maar wel heel interessant aan deze indeling is dat er al sinds 1943 een operationalisatie is in de vorm van de Meyers-Briggs Type Indicator (MBTI). Deze wordt nog steeds veel gebruikt. Onder meer ook in varianten daarvan zoals de Insights samenwerkingsprofielen. Het uitgangspunt is dat iedereen een voorkeursmanier heeft om dingen op een bepaalde manier aan te pakken, zoals je rechts- of linkshandig kan zijn.

Iemand met een voorkeur voor denken baseert zijn beslissingen vooral op logica, terwijl iemand met een voorkeur voor voelen zich meer richt op het effect op andere mensen. Volgens Jung zijn dit elkaar uitsluitende tegenstellingen, dus je baseert je vooral op het denken òf je baseert je op je gevoel. Een van de twee is dominant.

Hetzelfde geldt voor gewaarwording (sensing) en intuïtie. Een voorkeur voor gewaarwording betekent dat je liever via je vijf zintuigen vertrouwt op informatie die realistisch, concreet, praktisch is. Een intuïtief iemand gaat daarentegen liever uit van verbanden, mogelijkheden en ideeën over wat zou kunnen zijn.

Jung heeft in 1921 in Psychologische typen de verschillende types beschreven en het opvallende voor ons nu is dat hij vrij stellige uitspraken doet over de verschillen tussen mannen en vrouwen. Zo zegt hij bijvoorbeeld bij het extraverte gevoelstype

"Aangezien het gevoel onmiskenbaar een meer opvallende eigenaardigheid is van de vrouwelijke psyche dan het denken, treft men dan ook de meest uitgesproken gevoelstypen aan bij het vrouwelijk geslacht."8

En bij de introverte gevoelstypes

"Het primaat van het introverte voelen heb ik hoofdzakelijk bij vrouwen aangetroffen".9

Samengevat zegt Jung eigenlijk dat vrouwen vooral op hun gevoel afgaan en mannen vooral vertrouwen op hun denken. Dit komt ook enigszins overeen met het common sense idee.

Het interessante van de Meyer-Briggs Type Indicator is dat je deze beweringen kunt verifiëren. De MBTI wordt sinds zijn ontstaan in 1943 veel afgenomen, onlangs nog in 2018 bij een grote steekproef van 16.773 mensen in meerdere landen. Onderstaande tabel toont de voorkeurstype verdeling van mannen en vrouwen in een aantal landen. 10

Mannen (Denken <> Voelen)Vrouwen (Denken <>Voelen)
NL Distributie (n=506) 62,5% <> 37,5%36,1% <> 63,9%
US Distributie (n=3578)67,6% <> 32,4%38,3% <> 61,7%
Frankrijk distributie (n=472)60,5% <> 39,5%24,8% <> 75,2%
Duitsland distributie (n=440)57,8% <> 42,2%30,1% <> 69,9%
Brazilië distributie (n=839)82,6% <> 17,4%68,4% <> 31,6%
Mexico distributie (n=395)83,4% <> 16,6%70,7% <> 29,3%
China distributie (n=521)66,5% <> 33,5%74,3% <> 25,7%
MBTI distributie van gevoels- en denktypes onder mannen en vrouwen in verschillende landen in 2018

In de eerste rij zie je Nederlandse distributie. De steekproef is gehouden onder 506 mensen (n=506). Bij de Nederlandse mannen zie je een meerderheid van denkende types van 62,5% t.o.v. meer voelende types (37,5%). Bij de Nederlandse vrouwen in de steekproef is er een omgekeerde verhouding: bij 63,9% van de vrouwen is het gevoelstype dominant, t.o.v. het denktype (36,1%). Dit komt grofweg overeen met de tendens in Amerika en andere Europese landen. Bijvoorbeeld in de Verenigde Staten zijn bij 61,7 van de vrouwen de gevoelstypes dominant, en bij 67,6% van de mannen de denktypes. Op het eerste gezicht lijkt dit de hypothese van Jung te steunen: bij de vrouwen is het gevoelstype dominanter dan het denktype, maar … Er is een fors verschil met niet-westerse landen. In Brazilië, China en Mexico zijn bij de mannen èn de vrouwen de denktypes veruit in de meerderheid: meer dan 70%.

En er is nog iets interessants aan de hand: de verhouding is niet gelijkmatig. Er zijn gegevens beschikbaar uit een Nederlands onderzoek uit de periode 2004-2008. 11. In dit onderzoek zit een grote groep die de MBTI questionnaire heeft ingevuld via het zogenaamde OPP-assessment systeem. Dit is een versie van de MBTI die werd gebruikt voor management development, coaching, counselling en teambuilding. In deze sample zaten 13.430 mensen.

Mannen (Denken <-> Voelen)Vrouwen (Denken <-> Voelen)
NL Assessment (n=13.430)78,4% <> 21,6%55,4% <> 44,6%
MBTI OPP-Assessment sample NL in 2008 (n=13.430)

In deze tabel zie je dat bij mannen de denktypes nog sterker de overhand hebben met 78,4%, maar bij vrouwen is er in deze sample nu ook een meerderheid van denktypes van 55,4%. De groep die de OPP-assessment deed, had een hoger beroepsniveau (veel management niveau) met een veel hoger opleidingsniveau dan gemiddeld.

Ik denk dat je uit deze onderzoeksresultaten in ieder geval de volgende conclusies kunt trekken:

  1. Er zijn verschillen tussen mannen en vrouwen in voelen en denken, maar deze verschillen wijzen niet op een universele dominantie van het gevoelstype bij vrouwen.
  2. De verschillen tussen mannen en vrouwen qua voelen en denken zijn niet homogeen. Het patroon varieert, afhankelijk van de geografie en het beroepsniveau.
  3. Er is wèl een universele dominantie van het denktype, t.o.v. het voorkomen van het gevoelstype, ca. 60%, t.o.v. 40%.

Wat de ideeën van Jung over vrouwen betreft, is, denk ik, de conclusie dat ze niet kloppen. Uit bovenstaande onderzoeken blijkt geen universele tendens dat vrouwen zich meer laten leiden door het voelen. Voor het omgekeerde lijkt wel steun: mannen laten zich wel meer leiden door het denken dan door het gevoel.

Het interessante hieraan is dat het de ideeën van Irigaray lijkt te ondersteunen.

Er blijken verschillen te zijn tussen mannen en vrouwen – een seksuele differentie, maar deze verschillen zeggen meer over mannen dan over vrouwen. Er lijkt met de universele meerderheid van het denktype een dominant cultureel perspectief te zijn dat vooral gedragen wordt door mannen. Het goede nieuws is dat het aangeleerd lijkt te zijn en dat vrouwen hebben laten zien dat het patroon doorbroken kan worden. Nu de mannen nog.

Zarathoestra lezen (IV)

Een van de gastdocenten in de Nietzsche-week was Gaila Pander12, zij werkte jarenlang aan een proefschrift over Nietzsche’s Zarathoestra13 en stelt dat Also sprach Zarathustra gelezen moet worden als een ‘geseksueerd vertoog’.

Geseksueerd is een term van de feministische filosoof Luce Irigaray. Zij is een van de leiders van een feministische stroming in de filosofie die er vanuit gaat dat de Westerse cultuur gedomineerd is geweest door mannen en dat daardoor de eigenheid van vrouwen werd onderdrukt. Veel cultuuruitingen zoals de filosofie zijn volgens Irigaray c.s. zwaar vertekend door een eenzijdig masculien perspectief.

Pander volgt dit feministische uitgangspunt en ziet Zarathoestra als een Bildungsroman, waarbij de mannelijke hoofdpersoon een ontwikkelingsgang doormaakt die uitkomt bij “de hernieuwde heiliging van het mysterie van het leven.” Zij baseert zich vooral op het ja- en amen-lied aan het einde van deel drie, waarin Zarathoestra tot zeven keer toe herhaalt:

"Nooit heb ik de vrouw gevonden van wie ik kinderen wilde, behalve deze vrouw, die ik liefheb: want eeuwigheid, ik heb u lief."

Volgens Pander is de vrouw in deze tekst niet een figuurlijke verwijzing naar ‘die Ewigkeit’, maar moeten we haar letterlijk nemen. Het huwelijk is heilig en kinderen zijn de ‘eeuwige’ vernieuwing van het leven. Het is een ja-zeggen van de man tegen vrouw, huwelijk en kind.

Het lijkt misschien vergezocht, maar deze interpretatie wordt verrassend consistent ondersteund door andere hoofdstukken in Zarathoestra, bijvoorbeeld in ‘Kind und Ehe’

"Huwelijk: zo noem ik de wil om getweeën het ene te scheppen dat meer is dan degenen die het schiepen. [...] pijl en verlangen naar de Übermensch: zeg mij, broeder, is dat uw wil tot het huwelijk? Heilig noem ik zo'n wil en zo'n huwelijk."

Pander schrikt er niet voor terug om termen als ‘pijl’ en ‘verlangen’ expliciet seksueel te duiden. De kerngedachte die volgens haar Also sprach Zarathustra domineert is de gestage ontwikkeling van egocentrische onlust en zelfzuchtig genot naar gezonde levenslust en de bereidheid om liefde te geven. 14

Het huwelijk is het feest der feesten dat de overwinning viert op het dualisme, “het dualisme in de vele gestalten die het kan aannemen: licht en duister, hoogte en diepte, man en vrouw, geest en lichaam. Het viert met andere woorden de eenheid en de eeuwigheid van alle leven” 15

Dat Zarathoestra en Nietzsche na het ja- en amen-lied niet meer verder komen is in dit licht logisch. Het masculiene vertoog van Zarathoestra stuit op zijn grens omdat het een antwoord van het vrouwelijke vertoog nodig heeft. Iets plastischer uitgedrukt: het mannetjesdier Zarathoestra heeft zich met zijn paringslied bloot gegeven, maar moet nu wachten op het antwoord van het vrouwtje. Daarbij is hij afhankelijk van “onbeheersbare feminiene krachten” die bepalen of de geboorte van het kind hem het voortbestaan van het leven zullen schenken of dat zijn lied ‘een mislukte worp’ zal blijken te zijn16

Je kunt hier van alles van vinden, maar het interessante aan deze feministische uitleg is dat Zarathoestra dan volgens mij – in tegenstelling tot wat Van Tongeren beweert – wel degelijk een vrij heldere en eenduidige boodschap heeft. Die boodschap is specifiek gericht op mannen en kan grofweg als volgt worden samengevat:

‘Beste heren, jullie hebben je de laatste 2500 jaar bezig gehouden met het (apollinische) rationaliseren van de chaotische meerdimensionale werkelijkheid. Het wordt tijd dat jullie ja gaan zeggen tegen het lichamelijke en aardse, en jullie je open gaan stellen voor het vrouwelijke.”

Ik denk dat Nietzsche moeite zou hebben gehad met het letterlijk nemen van het verlangen naar huwelijk, vrouw en kind. Hij heeft daar in zijn eigen leven in ieder geval geen gevolg aan gegeven. Maar het fascinerende van deze feministische uitleg vind ik dat het duidelijker wordt waar Nietzsche mee worstelde, namelijk met de beperkingen van 2500 jaar masculien denken. En dat hij dat onmogelijk helemaal alleen kon verhapstukken. (Zie vorige blog)

Zarathoestra lezen (III)

Om te weten of wij Zarathoestra kunnen volgen of dat wij net zulke ezels zijn als de hogere mensen (zie blog II) wil ik een stapje terug doen en kijken naar de relatie tussen Zarathoestra, Nietzsche en ons.

Nietzsche raadt voor zijn eigen teksten aan ze langzaam te lezen en zelfs te herkauwen. Een andere term die Nietzsche vaak gebruikt is “einverleibung”. Kennis moet opgenomen worden, en geïncorporeerd. In de Nachlass zegt hij dat het gaat om:

"Die Einverleibung der Grundirrthümer [fundamentele fouten]. 2. Die Einverleibung der Leidenschaften [hartstochten]. 3. Die Einverleibung des Wissens und des verzichtenden Wissens [het opnemen van kennis en het afstand doen van kennis]”. 17

Hoe heeft Nietzsche zelf Zarathoestra “einverleibt”?

Er is een droom van Nietzsche waarin heel letterlijk het beeld van incorporatie wordt uitgebeeld. Het is overgeleverd via Franz Overbeck – een van Nietzsche’s beste vrienden – en het stamt vermoedelijk uit 1877, ruim vijf jaar voor Zarathoestra. Dit was in zijn Baselse periode toen zijn zus en vrienden nog erg hun best deden om Nietzsche aan een vrouw te koppelen.

"Einmal erzählte er seiner Tischdame: ‘Mir hat kürzlich geträumt, meine Hand, die vor mir auf dem Tische lag, bekam plötzlich eine gläserne, durchsichtige Haut; ich sah deutlich in ihr Gebein [botten], in ihr Gewebe [weefsel], in ihr Muskelspiel [spieren] hinein. Mit einem Mal sah ich eine dicke Kröte [een pad] auf meiner Hand sitzen und verspürte zugleich den unwiderstehlichen Zwang, das Tier zu verschlucken. Ich überwand meinen entsetzlichen Widerwillen und würgte sie herunter. Die junge Frau lachte. „Und darüber lachen Sie?“ fragte Nietzsche mit furchtbarem Ernste und hielt seine tiefen Augen halb fragend, halb traurig auf seine Nachbarin gerichtet”18.

Ik heb dit voor het eerst gelezen toen ik een jaar of twintig was en het is me altijd bijgebleven. Voor mij zegt deze droom alles over Nietzsche: zijn ongelooflijke genialiteit, maar ook de ontstellende tragiek van zijn leven. Voor mij is zijn doorzichtige hand een perfect beeld voor de zuiverheid van zijn geest en het fenomenale psychologisch inzicht van Nietzsche waarmee hij de motieven van zichzelf en de maatschappij tot op het bot kon ontleden. De pad is een verbeelding van het verstorende en het slechte dat in zijn tijd boven water kwam. De grootsheid van Nietzsche is dat hij het niet wegduwt, maar ondanks zijn afschuw probeert te ‘verwerken’. De tragiek zit bij de jonge vrouw: Nietzsche vertelt met de droom iets heel wezenlijks over zichzelf, maar zij begrijpt er helemaal niets van. Een voorproefje van het onbegrip dat Nietzsche tijdens zijn leven en nog lang daarna zou ontmoeten.

Veel concepten die in Zarathoestra voorkomen heeft Nietzsche later verder uitgewerkt, maar je kan niet zeggen dat Zarathoestra Nietzsche’s manier van leven heeft veranderd: hij bleef de eenzame zwerver die van pension naar pension trok met een koffer met kleren en een koffer met aantekeningen. Zijn voornaamste bezigheden – als hij niet geveld was door migraine – waren denken, schrijven en wandelen. Je zou hem als mens achteraf toewensen dat hij wat aardser was geworden (zoals zijn zuster en Zarathoestra bepleitten): dat hij zich wat meer gesetteld had: met vrouw en kinderen misschien, of in ieder geval met vrienden wat meer muziek en plezier gemaakt had. Het lijkt erop dat Nietzsche zelf de boodschap van Zarathoestra niet in zijn leven integreren kon. Er is een beeld in Zarathoestra dat direct aansluit op de droom van de pad en laat zien dat de einverleibung van de ideeën uit de Zarathoestra misschien een onmogelijke opgave was.

"En voorwaar, wat ik toen zag, zoiets had ik nog nooit gezien. Een jonge herder zag ik, kronkelend, kokhalzend, stuiptrekkend, met een verwrongen gezicht, en uit zijn mond hing een zwarte zware slang. Zag ik ooit zoveel walging en bleek afgrijzen op één gezicht? Hij had misschien liggen slapen? Toen was er een slang in zijn mond gekropen - die had zich vastgebeten. 19

In de Nietzsche-week legde Paul van Tongeren desgevraagd uit wat volgens hem de betekenis is van de zwarte slang. Hij noemde het ‘Der Geist der Schwere’. Het is ook de titel van een hoofdstuk in de Zarathoestra: “Over de geest van de zwaarte”. Het verwijst naar alles wat de mens weerhoudt om ‘de mens’ te overwinnen en met Zarathoestra richting Übermensch te gaan. De geest van de zwaarte maakt dat de mens “teveel vreemds op zijn schouders meezeult”, “teveel vreemde zware woorden en waarden” en ook “veel eigens is een zware last”. “Veel inwendigs van de mens lijkt op een oester, namelijk weerzinwekkend en glibberig en moeilijk vast te pakken.”20

Waar het Nietzsche in de droom nog wel lukte om de pad “hinunter zu würgen”, lukt dat de herder bij de slang niet.

"Toen schreeuwde ik: 'Bijten! Bijten! Zijn kop eraf! Bijten!"- zo schreeuwde ik [Zarathoestra], al mijn afgrijzen, mijn haat, mijn walging, mijn medelijden, al mijn goed en slecht kwam uit mij met één grote schreeuw. .... [En] de herder beet zoals mijn schreeuw hem had aangeraden; hij beet met grote kracht! Ver weg spuwde hij de kop van de slang -: en toen sprong hij op. - Geen herder meer, geen mens meer, - hij was totaal veranderd, hij werd omstraald, en hij lachte! Geen mens op aarde heeft ooit zo gelachen als hij lachte."

Merkwaardig is dat dit visioen eerst wordt gepresenteerd als een raadsel, maar later in de tekst van deel 4 zegt Zarathoestra tegen zijn dieren:

"... jullie weten toch ... hoe dat monster in mijn mond kroop en mij deed stikken! Maar ik beet zijn kop eraf en spuwde hem weg"21

Dus nu blijkt het opeens geen visioen te zijn maar iets wat Zarathoestra zelf is overkomen. Dit is volgens mij kenmerkend voor de relatie tussen de schrijver Nietzsche en de beelden uit de Zarathoestra. Hij schuift ze heen en weer als een hete aardappel en het is hem zelf allesbehalve duidelijk wat hij ermee moet, buiten zijn vingers branden. Net als de herder in het visioen heeft hij bij het vastleggen ervan in de Zarathoestra eigenlijk alleen de kop eraf kunnen bijten. Je zou willen dat hij zichzelf en ons beter had kunnen helpen met het verteren ervan.

In een volgende blog een poging tot duiding vanuit feministisch perspectief.

+++++++++++++++++++++++

Zarathoestra lezen (II)

In de zomervakantie ben ik bij de ISVW een week lang ondergedompeld in Nietzsche’s Zarathoestra. De docent Paul van Tongeren waarschuwde ons dat we niet moesten verwachten dat het boek ons na deze week compleet duidelijk zou zijn. Ik hoop in deze en de komende blogs duidelijk te maken dat ik er misschien toch iets van heb opgestoken.

(Zie vorige blog voor een introductie van Nietzsche en Zarathoestra)

Nietzsche is als denker vooral gevormd door de klassieken. Als filoloog in Bazel bestudeert hij intensief de klassieke Latijnse en Griekse teksten en wordt vooral gegrepen door de Griekse tragedies. Die zijn volgens hem de vrucht van een botsing van twee culturen: de dionysische en de apollinische. Het dionysische is het verlangen naar het wilde, het vitale en de roes. Het apollinische is het streven naar orde, evenwicht, perfectie en waarheid. De botsing van die twee stromingen in Griekenland van 600 voor Christus is volgens Nietzsche de bron van de geboorte van de tragedie en daarmee het begin van de Griekse en zelfs de Westerse cultuur. Nietzsche trekt onder invloed van Schopenhauer het onderscheid van dionysisch en apollinisch door naar Kant’s onderscheid tussen de fenomenale wereld (zoals de werkelijkheid aan ons verschijnt) en de noumenale wereld (de wereld zoals die werkelijk is – Het Ding an Sich). Schopenhauer zegt dat we de wereld zoals die werkelijk is alleen kunnen ervaren in ons gevoel en dan specifiek in onze primaire levensdrift (onze wil). De rest is voorstelling. Nietzsche neemt dit over, stelt de wil gelijk aan het dionysische, en de voorstelling aan het apollinische. Hij deelt alleen niet Schopenhauers pessimisme. Met Zarathoestra pleit hij voor een terugkeer naar de aarde, naar de levensdrift en het dionysische. Nietzsche meent dat de Westerse filosofie sinds Socrates haar heil heeft gezocht in het apollinische en daarmee het dionysische verloochent.

Veel van Zarathoestra’s preken bestrijden daarom de ‘pretenties van het apollinische’:

  • Het christendom is één groot vals pleidooi voor wereldverzaking.
  • Wetenschap pleegt vivisectie op het leven
  • Humanisten zijn gelovigen zonder god
  • Romantische kunstenaars (zoals Wagner) vluchten in de esthetiek van hun kunst voor het ware leven

Uiteindelijk raakt Zarathoestra (en daarmee ook Nietzsche) met zichzelf in de knoop. Want waartoe dienen al deze ontmaskeringen? Is het niet vanuit hetzelfde apollinische verlangen naar waarheid? Zegt Zarathoestra niet juist een dienaar van de aarde en van de levenswil te zijn? Waarom doet hij dan zijn best anderen te overtuigen van de dwaalwegen van het apollinische alsof hij in een collegezaal staat?

De oplossing wordt hem ingefluisterd door zijn dieren op het einde van de Zarathoestra, en de oplossing is verrassend eenvoudig: hij moet niet preken, maar zingen. Dat resulteert uiteindelijk aan het eind van deel drie in het Ja-en-Amen-lied. Het is Zarathoestra’s volledige beaming van het leven. Zelfs als het eeuwig in dezelfde vorm wederkeert; een fundamenteel ja-zeggen tegen de ‘diepe diepe levenslust’.

Het is of deze ‘oplossing’ Nietzsche zelf ook niet helemaal bevredigde, want na het derde deel met dit slotlied volgt nog een vierde deel. Dat deel is tijdens Nietzsche’s leven niet door de uitgever gepubliceerd en veel Nietzsche interpretatoren zoals van Paul van Tongeren vinden dat dit vierde deel niet zonder meer tot de “eigenlijke Zarathoestra tekst” gerekend kan worden, maar eerder bij de nalatenschap hoort.

In het vierde deel komt Zarathoestra wederom van zijn berg. Dit keer om “mensen te vissen”. (De parallel met het evangelie ligt er niet te zuinig op.) Hij hoort een afschuwelijke noodkreet en terwijl hij probeert de noodlijdende te vinden, komt hij allerlei bijzondere mensen tegen: de hogere mensen. Daar zitten heel fraaie en geestige types tussen, zoals de laatste paus, die niets meer te doen heeft nu God dood is, en de lelijkste mens, vermoedelijk een verwijzing naar Socrates die als fysiek lelijk bekend stond. Zarathoestra nodigt de hogere mensen uit in zijn grot en beleeft daar een soort aangenaam avondmaal (ook weer een verwijzing naar het laatste avondmaal en ook het symposium van Plato), maar dan realiseert Zarathoestra dat de noodkreet van de hogere mens afkomstig was. Het feest ontspoort als Zarathoestra even een luchtje schept (moet je nooit doen) en als hij dan terugkomt zijn de hogere mensen een soort afgodendienst begonnen met een ezelslied: het refrein IA, een afschuwelijke vervorming van zijn eigen euforische Ja-En-Amenlied. Zarathoestra verliest zijn geduld en jaagt met zijn leeuw de hogere mensen weg uit zijn grot. Daarmee overwint hij zijn laatste grote zwakheid: zijn medelijden.

De vraag is wat dit nu betekent voor ons? Kunnen wij Zarathoestra volgen in de beaming van het leven, en zelfs ja zeggen tegen de Eeuwige Wederkeer? Wat inhoudt dat we hetzelfde leven steeds opnieuw willen leven. Of zijn wij net als de hogere mensen nog steeds ezels?

To be continued in de volgende blog

Zarathoestra lezen (I)

Nietzsche’s Zarathoestra is een van de beroemdste en meest gelezen boeken uit de moderne filosofie. Bron van de ‘Übermensch’ en ‘De dood van God’. Zarathoestra is ook een van de slechtst begrepen boeken. Bij de Internationale School voor Wijsbegeerte zijn we een week lang bijgeschoold. Maar wat heb ik nu opgestoken?

Nietzsche werd geboren in 1844 in Röcken, Duitsland. Hij was een briljante scholier en student en werd op zijn vierentwintigste benoemd als hoogleraar klassieke talen in Bazel. Zijn interesse verschoof al gauw van de klassieken naar de hedendaagse cultuurfilosofie. Hij wilde de diagnose stellen van zijn tijd. Geplaagd door een slechte gezondheid nam hij na tien jaar ontslag en leidde vanaf toen een zwervend bestaan. In de winter trok hij naar het Zuiden (Nice, Rapallo, Genua), in de zomer naar de bergen, met name Sils-Maria in de Oberengadin. Hij bleef nooit langer dan een paar maanden op één plek.

In de tien jaar na Bazel schrijft hij zijn belangrijkste werken, o.a. Die Fröhliche Wissenschaft, Zur Genealogie der Moral en Also sprach Zarathustra 22. Voor iemand die uit de koffer leefde en soms dagenlang plat lag vanwege migraine had hij een ongelooflijke productie van meer dan één boek per jaar. Vier jaar na het voltooien van de Zarathoestra viel hij ten prooi aan waanzin. Hij leefde nog ruim 11 jaar maar hij schreef of sprak niet meer. Hij werd verzorgd door zijn moeder en later door zijn zuster Elisabeth. Nietzsche overleed in 1900. Tijdens zijn werkzame leven werd hij nauwelijks gelezen. Het vierde deel van de Zarathoestra werd geweigerd door de uitgever omdat er maar enkele tientallen exemplaren van de vorige delen waren verkocht. Dit veranderde na zijn dood. Men zei dat alle Duitse soldaten in de Eerste Wereldoorlog een exemplaar van Zarathoestra in hun ransel hadden. Dat is vermoedelijk overdreven, maar er was wel een Kriegs-editie en rond 1918 waren er 250.000 exemplaren van de Zarathoestra in omloop. In de jaren dertig bezorgde zijn zuster hem een slechte naam door zijn nalatenschap te verbinden met het fascisme. Na de Tweede Wereldoorlog won hij langzaam aan invloed en nu is er geen moderne denker te noemen die belangrijker en invloedrijker is dan Nietzsche.

Also sprach Zarathustra is een atypisch boek voor Nietzsche. Het zijn geen analytisch beschouwende aforismen, maar het is een verhaal, misschien zelfs een openbaring. Nietzsche zelf beschouwde het al gauw als zijn belangrijkste werk en noemde het zelfs het Vijfde Evangelie. Het verhaal zelf kan vrij eenvoudig samengevat worden. De profeet Zarathoestra keert na jaren van eenzaamheid in de bergen terug naar de wereld van de mensen om zijn leer van de übermensch te verkondigen. Dit mislukt totaal en Zarathoestra keert terug naar de bergen. Na jaren doet hij een nieuwe poging, maar dan richt hij zich op het werven van leerlingen. Ook deze blijken er uiteindelijk niets van begrepen te hebben en teleurgesteld trekt hij zich weer terug in de bergen. In de finale van het derde deel komt Zarathoestra tot het inzicht dat hij zijn eigen boodschap zelf ook nog niet helemaal goed heeft begrepen en dat het anders moet.

Paul van Tongeren, de docent, waarschuwt ons direct aan het begin van de cursus dat we niet moeten verwachten dat we aan het eind van de week precies zullen weten wat Nietzsche ons via Zarathoestra duidelijk wil maken. Lekker dan: een fijne binnenkomer. Daar heb je dan een week van je zomervakantie voor vrijgemaakt, om te horen dat je na meer dan veertig uur Zarathoestra lezen met dè Nietzsche-specialist van Nederland nog niks wijzer zal zijn geworden.

In een volgende blog zal ik proberen te laten zien dat dit gelukkig niet helemaal uit is gekomen.