
Ik heb bij de Internationale School voor Wijsbegeerte een Masterclass Hannah Arendt gevolgd. Zes weekenden close reading van Het leven van de geest onder leiding van Dirk De Schutter en Laurens ten Kate. Fantastisch! Hieronder een paar concluderende gedachten.
Een van de redenen voor Hannah Arendt om zich met het Leven van de geest bezig te houden, waren haar ervaringen met het proces van Eichmann in Jeruzalem. Zij werd getroffen door
“een opvallend gebrek aan diepgang bij de dader, waardoor het onmogelijk werd om achter de onbetwistbare slechtheid van zijn daden dieperliggende wortels of beweegredenen te bespeuren. De daden waren monsterlijk, maar de dader – in elk geval de beschuldigde zoals hij zich op het proces gedroeg – was een doodgewone, alledaagse man, geen duivel, geen monster. Niets bij hem wees op onwankelbare ideologische overtuigingen of op specifiek kwaadaardige motieven. Het enige wat echt opviel in zijn gedrag uit het verleden, maar ook tijdens het proces en bij de politieondervragingen voor het proces was iets volstrekt negatiefs: geen domheid, maar gedachteloosheid.”1
Arendt noemt dat de “banaliteit van het kwaad.” Later duiken bandopnames op waaruit blijkt dat Eichmann wel degelijk “onwankelbare ideologische overtuigingen” had. 2 Los van de kwestie of Eichmann het geschikte voorbeeld is van Arendt’s notie van de “banaliteit van het kwaad”, blijft de vraag overeind. Namelijk: hoe is het mogelijk dat doodgewone mensen meewerkten aan het bijna onvoorstelbare kwaad? Ik denk dat haar antwoord niet klopt, maar ik zal eerst proberen Arendt’s gedachtegang te volgen.
Het concept van de ‘banaliteit van het kwaad’ is gebaseerd op haar analyse van de omstandigheden in Nazi-Duitsland als een vorm van totalitarisme. De essentie daarvan is dat in onze tijd de sensus communis – het gezond verstand – verloren is gegaan. Dit is “een gemeenschappelijke wereld … waarin wij kunnen samenleven omdat we één zintuig bezitten dat alle strikt particuliere zintuiglijke data controleert en ook afstemt op de data van anderen …” Het totalitarisme heeft “… de ineenstorting van onze denkcategorieën en van onze maatstaven om te oordelen aan het licht gebracht”3
Wat er dus volgens Arendt met mensen als Eichmann gebeurde was dat ze door het systeem beroofd waren van hun gezonde verstand en door de resulterende ‘onnadenkendheid’ meegesleept konden worden in het kwaad. Maar wat was precies deze onnadenkendheid? Daar was ze naar op zoek in Het leven van de Geest. Ze maakt een onderscheidt tussen Denken, Willen en Oordelen. Denken is volgens Arendt een innerlijke dialoog die plaats in “een bres in de tijd”. Het houdt zich bezig met het veralgemenen van wat zich afspeelt en het is doelloze zoektocht naar zin en betekenis. Het levert geen concreet, praktisch resultaat. Daarmee wordt het onduidelijk wat de relatie is tussen onnadenkendheid en het kwaad. Denken leidt volgens Arendt immers niet tot een bruikbaar oordeel over het praktische handelen. Is de onnadenkendheid die zij bedoelt dan een verlies van oordeelsvermogen?
Wat Arendt precies onder Oordelen verstond is niet bekend. Ze was van plan in Het leven van de geest, behalve aan denken en willen ook een deel te wijden aan oordelen. Voor ze daar aan toe kwam overleed ze, en restte alleen de titelpagina in haar typemachine. Wat we wel weten is o.a. afkomstig uit collegeaantekeningen over de Kritik der Urteilskraft van Kant4. Arendt breidt de noties van Kant over esthetisch oordelen uit tot een politieke theorie over oordelen.
Het voltrekken van een oordeel bestaat volgens Arendt in deze aantekeningen uit twee mentale operaties:
- de verbeelding om datgene wat niet aanwezig is voor de geest te halen
- reflectie, de beoordeling.
Belangrijke aspecten van de reflectie zijn dat we altijd oordelen als lid van een gemeenschap, en dat je oordeel mededeelbaar moet zijn. We worden daarbij geleid door onze gemeenschapszin, onze sensus communis die ons een gezamenlijke begrips- en gespreksbasis. Belangrijk is dat we in het oordelen afstand nemen en de kwestie ‘belangeloos’ – als toeschouwer aanschouwen. De ingrediënten daarvan die Arendt noemt5 zijn afkomstig van Kant:
- het zelf denken
- het onafhankelijk denken
- in gedachten de plaats van de ander innemen (maxime van de verruimde denkwijze)
- het overeenstemmen met jezelf (maxime van de consistentie)
Hier doet zich een merkwaardige inconsistentie voor. Elders6 beweert Arendt namelijk dat denken geen voorwaarde is voor oordelen. Maar hoe kun je reflecteren en in gedachten de plaats van een ander innemen als je niet denkt? Laten we aannemen dat dit een inconsistentie was waarvoor ze geen tijd heeft gehad om die uit te werken, en dat denken misschien niet een noodzakelijke voorwaarde is voor oordelen maar wel een bepaalde rol kan spelen.
Arendt doet veel moeite om uit te werken hoe je van een particuliere casus naar een breder geldend oordeel komt. Ze gebruikt daarvoor Kant’s notie van exemplarische geldigheid – ook wel het “loopwagentje van het oordeel” genoemd. Eichmann is het exemplarische voorbeeld voor de banaliteit van het kwaad. Later bleek dat Eichmann niet bepaald het geschikte ‘loopwagentje’ was, maar laten we er vanuit gaan dat er anderen waren waar de banaliteit van het kwaad wel een accurate verklaring was voor hun gedrag. Klopt het dan dat hun fout lag in een verlies aan oordeelsvermogen? Als zij wel geoordeeld hadden over hun handelen hoe zou dat er dan volgens Arendt uit hebben gezien?
Ik zal dit proberen te concretiseren aan de hand van een historisch voorbeeld, afkomstig uit Ordinary men van Christopher R. Browning. In deze studie worden zo nauwkeurig mogelijk de belevenissen gereconstrueerd van een reserve-politie-eenheid die ingezet werd bij de Jodenvervolging. Het is verplichte literatuur voor Holocaustonderzoekers omdat het een van de weinige verslagen is waarin we van uit het perspectief van de daders zien hoe de Endlösung werkte.
Reserve-politiebataljon 101 bestond uit 500 man en 125 ervan in de jaren zestig door de Duitse justitie uitgebreid ondervraagd. Browning heeft de dossiers ervan kunnen onderzoeken. De mannen waren afkomstig Hamburg uit arbeidersklasse en de middenklasse. Ze waren gemiddeld ongeveer 40 jaar en daarom hoefden ze niet meer het leger in, maar kwamen ze bij de reservisten van de Ordnungspolizei. Relatief weinig van de mannen waren partijlid en de meesten hadden tot hun inzet in Polen 1942 nog nooit een wapen gebruikt.
Het voorbeeld dat ik wil gebruiken is de deportatie van 11.000 Joden op 25 en 26 augustus 1942 uit Miedzyrzec naar Treblinka.
De mannen werden samen met de Sicherheitsdienst en de Hiwi’s ingezet om het getto te ontruimen. [Hiwi’s waren Hilfswilliger: Oekraïense, Letse en Litouwse vrijwilligers die in krijgsgevangenkampen werden geselecteerd op hun antisemitische sentimenten. Ze waren berucht om hun wreedheid en dronkenschap.] De Joden werden samengedreven op het marktplein en moesten daar urenlang zitten wachten tot om 2 uur de mars naar het station begon. Velen werden onwel.
“Alle Hiwi’s en politiemannen werden ingezet om de duizenden Joden op te drijven. Opnieuw werd er veel geschoten. Mensen met ‘zieke voeten’ die niet meer konden lopen, werden doodgeschoten en in de berm achtergelaten. Langs de hele route naar het station lagen lijken.”7
De manschappen van het bataljon herinnerden zich deze gebeurtenis goed omdat het aan het begin was van de deportaties èn omdat er een vrouw getuige was. Kapitein Wohlauf was in juni 1942 getrouwd en besloot die dag zijn jonge zwangere vrouw mee te nemen. Zij was bijvoorbeeld getuige van het samendrijven van de Joden op het marktplein: “Frau Wohlauf, die haar militaire jas had uitgedaan toen het warmer werd was duidelijk zichtbaar in haar jurk op het marktplein, waar ze de gebeurtenissen bekeek.”
De manschappen dachten dat de kapitein “indruk op zijn bruid [probeerde te maken] door haar te laten zien hoe hij over het leven en de dood van de Poolse Joden heerste … Hun reactie was een algemene verontwaardiging en ontzetting dat iemand een vrouw had meegebracht om getuige te zijn van de vreselijke dingen die zij deden. 8 ”
Nadat de Joden op het station in de veewagons werden gestouwd vertrok het reserve-politiebataljon “nog voor de trein wegreed”9. Na deze deportatie kreeg het reserve-politiebataljon rust tot eind september omdat het vernietigingskamp Treblinka de aanvoer van Joden niet meer kon verwerken.
Uitgaande van Arendt’s theorie over oordelen hoe zou dat er dan hebben moeten uitzien:
– ze hadden verbeelding nodig om zich (weer) voor de geest te halen waar ze aan meegewerkt hadden. Uit het onderzoek van Browning weten we dat ze dat zelfs twintig jaar na dato konden.
– ze hadden afstand nodig waarbij ze zonder direct betrokken te zijn vanuit een toeschouwersperspectief de gebeurtenissen konden beoordelen. Door de ‘pauze’ tot eind september hadden de mannen van reserve-politiebataljon 101 tijd op dit moment in de geschiedenis tijd voor reflectie. Browning schrijft: “Hoewel de politiemannen niet precies wisten waar de Joden heen moesten of wat er met hen zou gebeuren, ‘was het ons allen duidelijk en wisten we ook allemaal’ zoals Heinrich Steinmetz toegaf, ‘dat deze deportaties de weg naar de dood betekenden. We vermoedden dat ze in een of ander kamp vermoord zouden worden’”10
– ze zouden in gedachten de plaats van de ander moeten innemen (de verruimde denkwijze). Uit de reactie van de manschappen op de aanwezig van de bruid van Wohlauf blijkt dat ze dat zeer goed konden. Ze konden zich verplaatsen in het perspectief van een buitenstaander en wisten hoe hun acties er voor een buitenstaander uitzagen. Ze schaamden zich daar zelfs voor.
– hun oordeel zou mededeelbaar moeten zijn. Dit was het ook. Buchmann – een luitenant in het reserve-politiebataljon – ‘was verontwaardigd over de manier waarop de Joden werden behandeld en sprak deze mening uit bij elke gelegenheid die zich voordeed’11
– ze zouden tot het oordeel kunnen komen dat hun daden niet in overeenstemming met de afschuw over de gruwelijkheden die ze moesten verrichten (de maxime van de consistentie).
Sommigen mannen gaven aan:
“Om u de waarheid te zeggen, we dachten helemaal niet. Het heeft jaren geduurd voor ook maar iemand van ons zich echt bewust werd van wat er toen gebeurd is […] Pas later is het voor het eerst bij mij opgekomen dat het niet juist was.”12
Het bijzondere van de studie van Browning is dat blijkt dat er anderen waren die wel degelijk tot een oordeel kwamen, èn handelden. Browning komt in zijn onderzoek tot een percentage van 10-20% van de mannen die zich op een of andere manier onttrokken aan het executeren van de Joden. Buchmann bijvoorbeeld weigerde in september nog langer mee te doen aan die “Scheisse. Ik heb er mijn buik vol van”. Eind september verzocht hij Hamburg om overplaatsing en schreef dat hij niet in staat was tot de uitvoering van de taken ‘die niets met politiewerk te maken hebben’13 Buchmann kreeg zijn overplaatsing. Het is maar een van de vele voorbeelden waaruit blijkt dat de manschappen wel degelijk de keus hadden of ze meewerkten of niet. Degene die zich onttrokken aan de moordpartijen, werden uitgekotst door hun kameraden (omdat ze het ‘vuile werk’ aan anderen overlieten), maar ze werden niet gedwongen of gestraft.
De keuzemogelijkheid die blijkt uit het onderzoek van Browning heeft een bommetje gelegd onder de “Befehl ist Befehl” excuses van de oud-Nazi’s, maar het werpt ook een ander licht op de totalitarisme-theorie van Arendt.
Ik denk dat het laat zien dat het totalitarisme niet een algemeen en totaal verlies aan oordeelsvermogen veroorzaakte. Het bleek mogelijk dat in een militaire organisatie zoals het reserve-politiebataljon 101 er tijd en gelegenheid was voor reflectie. De manschappen beseften wel degelijk wat ze deden, ze hadden nog steeds maatstaven over wat goed en fout was (zoals blijkt uit hun schaamte) èn ze hadden in dit geval de mogelijkheid om zich eraan te onttrekken. Het is de vraag in hoeverre de bevindingen bij het politiebataljon veralgemeniseerd kunnen worden, maar het werpt wel ernstige twijfel op of er wel zo’n direct verband is tussen niet-denken en het kwaad en de urgentie van de “nooit eindigende dialoog met de essentie van het totalitarisme”14
De onvoltooid gebleven uitwerking van Arendt maakt dat verband niet aannemelijker. Mijn conclusie is dat de Holocaust – hoe schokkend en verschrikkelijk ook – niet specifiek veroorzaakt is door ‘onnadenkendheid’ en ook geen uitzonderlijke ineenstorting is van ‘onze denkcategorieën en maatstaven’. Het is plausibeler en realistischer om te veronderstellen dat het van alle tijden is dat er maar een kleine minderheid van de mensen in staat is tot zelfstandig oordelen en handelen, zeker als de groepsdruk hoog is.
Overeind blijft voor mij het belang dat Arendt hechtte aan oordelen. Hoe kunnen we zorgen dat we dat beter doen?
- Het Leven van de Geest (LvG), p. 34
- Zie onder andere Bettina Stangneth, Eichmann in Argentinië
- LvG, p. 586-587
- Zie deel III van LvG op p. 549 en verder.
- LvG, p. 755
- LvG, p. 274 en verder
- Christopher R. Browning. Doodgewone mannen – E-book pagina 300
- DG E-book pagina 297
- DG E-book pagina 301
- DG E-book p. 288
- DG E-book, p. 325
- DG E-book par. “Gedachten over een bloedbad” p. 234
- DG E-book, p. 326
- LvG, p. 594