Nee, Plato, nee

Beeld: Basile Marée

“No, Plato, no” is een van de leukste gedichttitels die ik ken. Het is van W.H. Auden. Auden is vooral bekend van nr IX van de Twelve Songs. Dat zal je vermoedelijk niks zeggen, maar je kent het ongetwijfeld. Het wordt veel gebruikt op crematies en begrafenissen en als je daarvan verstoken bent gebleven, dan ken je het vast uit de film Four weddings and a funeral.

Stop all the clocks, cut off the telephone
...
Bring out the coffin, let the mourners come

[...]

He was my North, my South, my East, my West,
My working week and my Sunday rest,
My noon, my midnight, my talk, my song;
I thought that love would last for ever: I was wrong

Prachtig, maar daar wou ik het niet over hebben. “Nee, Plato, nee” is een ultrakort, schitterend en ook nog eens bijzonder geestig pleit tegen Plato’s ideeënleer. Ik vrees wel dat het enige filosofische kennis vergt om het te kunnen waarderen, maar ik zal een poging doen om die – ongetwijfeld aanwezige – kennis een beetje op te frissen.

Plato maakt een onderscheid tussen hoe de dingen aan ons verschijnen en hoe ze werkelijk zijn. In het beroemde verhaal van de grot vergelijkt hij mensen met gevangenen die alleen een schaduw waarnemen van de werkelijkheid. De essentie van de werkelijkheid zijn de Ideeën. En de wil van de mens (en vooral de filosoof als liefhebber van de wijsheid) moet gericht zijn op deze ideeënwereld. Auden denkt daar anders over:

I can't imagine anything
that I would less like to be
than a disincarnate Spirit,
unable to chew or sip
or make contact with surfaces
or breathe the scents of summer
or gaze at what lies beyond.
No, God has placed me exactly
where I'd chosen to be:
the sub-lunar world is such fun,
where man is male or female
and gives Proper Names to all things.

De proper names zijn een gemene sneer naar Plato. Plato is juist niet op zoek naar de afzonderlijke individuele dingen, maar naar de essentie. Niet de verschillende paarden, maar de paardheid van de paarden. Zo werd het ons echt uitgelegd in de filosofieschoolbanken. Het vervolg van het gedicht vind ik in al zijn absurdheid erg grappig.

I can, however, conceive
that the organs Nature gave Me,
my ductless glands, for instance
...
dream of another existence

Hier zien we de opstand der “dingen”: de organen, in het bijzonder de endocriene klieren (het zijn altijd dezelfden). Zij blijken wel degelijk aanhangers van Plato en streven naar een ander – en vooral beter – leven.

 I can, however, conceive
that the organs Nature gave Me,
my ductless glands, for instance,
slaving twenty-four hours a day
with no show of resentment
to gratify Me, their Master,
and keep Me in decent shape,
(not that I give them their orders,
I wouldn't know what to yell),
dream of another existence
than that they have known so far:
yes, it well could be that my Flesh
is praying for 'Him' to die,
so setting Her free to become
irresponsible Matter.

Maar die vervelende klieren streven niet naar het Geestelijke en Goede, zoals het hoort, maar naar een onverantwoordelijk en grofstoffelijk bestaan.

Au, Auden, au.

PS: Er is een mooie tweetalige uitgave van Auden. Nee, Plato, nee vertaald door Benno Barnard, Huub Beurskens en Wiel Kusters

3 antwoorden op “Nee, Plato, nee”

  1. Leuk stukje overigens weer, en fraai gedicht.

    Doet me denken aan Der Himmel über Berlin (Wim Wenders ), waarin engel Bruno Ganz toch liever mens wordt. Met in de film dat geweldige gedicht van Peter Handke – Lied Vom Kindsein.

Geef een reactie

Je e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *