Weg van de psychologie

Veertig jaar na mijn eerste filosofiecollege is een artikel van mij verschenen in Filosofie & Praktijk 😊. Het artikel is het resultaat van een sabbatical afgelopen zomer. Hieronder een klein inkijkje in de tuin waar het is geschreven.

Ik had de luxe om drie maanden vrij te kunnen nemen en had me voorgenomen om in die maanden een artikel te schrijven. Vriend Jeroen werkte in die tijd aan zijn Fuerteventuriaanse brievenboek en vriend Basile had in die periode toevallig een tentoonstelling in Parijs. We besloten een tijdelijke kunstenaarskolonie te vestigen.

Het optrekje dat we vonden in de buurt van Giverny had slechter gekund. Desalniettemin slaagden we er toch in wat werk te verzetten. Het bood ook onderdak aan gasten. Basile toog elke ochtend naar Parijs om potentiële kopers de galerie binnen te lokken. Hetgeen hem zeer goed afging.

De schrijvende heren namen elke dag braaf plaats achter laptop en schrijfblok en maakten bijna meer uur dan op een gewone kantoordag. Hier ziet u ze in actie onder het toeziend oog van de kaboutertjes. Het is duidelijk dat het allemaal niet meevalt.

Het onderwerp waar ik aan werkte, was vergissingen. Indachtig de geweldige uitspraak van Hegel dat vergissingen in het dieren of plantenrijk gelijk door de natuur worden afgestraft, maar dat de vergissingen van mensen behouden blijven. Na verloop van tijd moest ik helaas concluderen dat ik vastgelopen was. Het artikel over vergissingen, bleek een vergissing. Bovenstaande foto dateert vermoedelijk van voor die constatering.

Door een droom vond ik het onderwerp dat het uiteindelijk wel gehaald heeft. In de droom kwam er een grote witte limousine aanrijden met geblindeerde ramen. De auto was van een bekende succesvolle rapper. Toen hij zijn raampje opendraaide kwam er een donkere depressieve walm uit de auto.

Voor mij duidt die droom de paradox aan die er soms kan zijn tussen onze enorme welvaart en onze stemming. Ik kende dat uit mijn jeugd. Het ontbrak mij aan niets maar ik was toch heel ongelukkig. Heidegger helpt. Zie verder het artikel.

Tot slot een beeld van de feestelijk opening van de tentoonstelling van Basile in de galerie Couleur du jour. De mensen luisteren hier naar de toespraak van vriend Jeroen. In onberispelijk Frans wist hij zelfs de autochtonen aan het lachen te krijgen.

En nog een actiefoto uit de kunstenaarskolonie. Het brievenboek houdt u tegoed.

Feminisme thuis

Sinds ik over feminisme schrijf word ik thuis ongenadig geplaagd over de ongelijke verdeling van huishoudelijke taken. Terecht of onterecht? Oordeelt u zelf. Een kleine impressie van ‘the war on wash’.

Volgens de European Gender Equality Index besteedt maar 44% van de Nederlandse mannen anno 2023 elke dag tijd aan huishoudelijk werk. Dit steekt nogal af tegen de 69% van de Nederlandse vrouwen. Ook in ons feministische huishouden is de verdeling van het werk ongelijk en in het nadeel van vrouwlief. De schade blijft beperkt omdat wij geen kinderen hebben en wij ons de luxe van schoonmakers kunnen veroorloven. Desalniettemin is het een terugkerend punt van discussie.

Om te beginnen hebben we een verschil van mening over het belang van huishoudelijk werk. Mijn bescheiden mening is dat dit tot een absoluut minimum beperkt moet worden. Alle tijd die je besteedt aan opruimen, schoonmaken of afwassen is verloren tijd: tijd die je niet aan andere, en veel leukere dingen kunt besteden. Mijn zeer geliefde huisgenoot denkt daar heel anders over. Voor haar staat gezelligheid voorop. Een aanrecht waar ‘s middags nog ontbijtbordjes staan is niet gezellig. Een tafel met rondslingerende papieren idem dito. Een balkon met uitgebloeide planten: niet gezellig. Chips of nootjes direct uit de verpakking eten? U raadt het al. Die moeten eerst in een mooi bakje en dat is dan altijd een bakje dat niet in de afwasmachine mag, omdat het bijzonder aardewerk is.

Daarmee komen we bij het tweede belangrijke verschil van mening: onze kijk op instrumenten en techniek. Voor mij zijn potten, pannen, glazen, bestek en ook kleding en meubels gebruiksvoorwerpen die je gebruikt tot ze vervangen moeten worden. Dat ze slijten hoort erbij, maar het belangrijkste is dat ze doen waarvoor ze zijn ontworpen. Zij ziet dit anders. Veel van de potten, pannen, glazen enzovoort hebben esthetische en zelfs emotionele waarde. Ze zijn afkomstig van die-en-die tante of schoonouder of (over)grootmoeder. Het belangrijkste is dat ze bewaard blijven. Gebruik en functionaliteit zijn secundair. Dit verschil van inzicht wreekt zich vooral met de inzet van een van de meest geniale en emancipatoire uitvindingen van de twintigste eeuw: de afwasmachine. Iedere IT-er weet dat je elke taak die je meer dan twee keer doet, moet automatiseren. En een afwasmachine doet precies dat: het elimineren van een repetitieve taak. Briljant. Een oud-collega van mij zei altijd: luiheid is een uitstekende eigenschap, en daar ben ik het qua huishoudelijk werk helemaal mee eens. Als je iets door een machine kan laten doen, dan moet je dat zeker niet laten. Voor mijn eega is dat heel anders. Er is een hele reeks aan huishoudelijk gereedschap dat bijzondere zorg nodig heeft. Glaswerk1, aardewerk, houten lepels en zelfs (tot mijn absoluut onbegrip en afgrijzen) bepaalde pannen. Het is mij een doorn in het oog dat er nog steeds pannen in huis komen die niet in de afwasmachine mogen. Volstrekt onnodig. Als ik voor mij zelf kook of voor vrienden (zonder aanwezigheid van huisgenoot F.) vermijd ik vanzelfsprekend het gebruik van dit soort gereedschap.

De derde bron van onenigheid is het verschil in vuiltolerantie. Als je in een huis met meerdere mensen woont, zoals een studentenhuis, wordt dit verschil binnen de kortste keren duidelijk. Degene met de laagste vuiltolerantie slaat het eerst aan het schoonmaken en opruimen, of erger nog: probeert de huisgenoten aan het werk te zetten. In een vorige relatie was ik degene met de laagste vuiltolerantie. Ik kreeg er het eerst last van als de stofvlokken onder de bank uit zweefden, als het douchegordijn zwart begon te worden van de schimmelsporen, of als het fornuis begon te glanzen van het vet. In deze relatie is mijn partner de klos. Zij heeft er bijvoorbeeld last van als er zand van het strand in de huiskamer ligt, terwijl ik denk: maandag komen de schoonmakers. Natuurlijk probeer ik wel rekening te houden met haar lagere vuiltolerantie. Ik zorg dat de ontbijtbordjes ‘s avonds van het aanrecht zijn voor zij thuiskomt, en ik probeer het fornuis schoon te vegen als ik heb gekookt (lang leve de inductieplaat), maar vaak ontsnapt er het een en ander aan m’n aandacht en heeft zij het al gedaan voor ik er erg in heb.

Tot slot de was. Lees en huiver.

Ik heb ruim dertig jaar zelf de was gedaan. Met succes, volgens mij. De witte lakens bleven min of meer wit, ik stonk niet – voor zover ik weet, en zelden of nooit kwam een kledingstuk zo klein uit de was dat het niet meer paste. Toch oordeelde mijn geliefde al vroeg in onze relatie dat ik incapabel ben tot het bedienen van een wasmachine. Een of twee ongelukjes waren voldoende om mij voor altijd te verbannen uit het washok. Na mijn aanvankelijke blijdschap hierover, heb ik geprobeerd haar wasregels aan te leren. Edoch, die zijn zo gecompliceerd dat het voor mij als eenvoudige IT-er/filosoof onmogelijk is te doorgronden, laat staan te onthouden. Zelfs het ophangen van de was kent regels die mij ver boven de pet gaan. Mijn taken beperken zich er nu toe dat ik af en toe een was doe die zij heeft klaargezet, of dat ik mijn eigen spullen ophang en opruim.

Het resultaat van dit alles is dat de verdeling van huishoudelijk ook in ons feministisch huishouden ongelijk is. Is het onrechtvaardig? Tja …

Feminisme (2)

Het belangrijkste inzicht voor mij uit de feministisch filosofische week is dat de traditionele filosofische aanpak een valkuil kan zijn. De feministische filosofie laat zien dat het anders moet, en dat het ook anders kan.

We zijn vanuit onze Westers filosofische traditie gewend om naar waarheid te zoeken. Het liefst objectieve Waarheid met een hoofdletter W, zoals Plato dat voor ogen stond. Het succes van de natuurwetenschap bewijst dat objectivering – in de zin van het afstand nemen van persoonlijke perspectieven en overtuigingen – heel succesvol kan zijn. Het gevaar is dat we denken dat objectivering ons immuun maakt voor vergissingen. Dat ging eigenlijk al mis bij de Grieken die het hadden over “De mens” maar eigenlijk alleen met en over de gegoede Atheense mannen spraken. De positie van vrouwen en slaven was geen punt van discussie en iedereen buiten de Griekse stadstaat was een barbaar. De filosofische traditie van abstract en objectiverend spreken culmineerde in Hegel die serieus dacht dat hij in een klein Duits provinciestadje de vinger had gelegd op de Wereldgeest: een grandioze veronachtzaming van hele bevolkingsgroepen en werelddelen.

Een groot verschil met de houding van een zwarte vrouw die dertig jaar na Hegel werd geboren. Ze wist met haar dochter te ontsnappen aan de slavernij, en hield in 1851 bij de Ohio Women’s Rights Convention de beroemd geworden toespraak: “Ain’t I a woman?” De naam die ze aannam was Sojourner Truth.

Look at me! Look at my arm! I have ploughed and planted, and gathered into barns, and no man could head me! And ain't I a woman? I could work as much and eat as much as a man - when I could get it - and bear the lash as well! And ain't I a woman? I have borne thirteen children, and seen most all sold off to slavery, and when I cried out with my mother's grief, none but Jesus heard me! And ain't I a woman?2

Dit verhaal heeft overigens nog een beschamend Nederlands randje. De moedertaal van Sojourner was Nederlands omdat ze slaaf was bij een Nederlandse slavenhouder.

Sojourner Truth was het begin van zwarte perspectief in het feminisme, het begin van het besef dat racisme het leven van zwarte vrouwen nog veel zwaarder maakt: een fenomeen dat later door de Amerikaanse burgerrechtenactivist en filosofe Kimberlé Crenshaw als intersectionaliteit werd gedoopt.

Sojourner’s toespraak was ook het begin van een bepaalde aanpak die in de vrouwenstudies later gebruikelijk werd als Standpoint theory. Sojourner sprak vanuit haar eigen positie en ervaring, en zelfs vanuit haar lichamelijkheid. Geen abstracte Wereldgeest zoals bij Hegel, maar een verhaal vanuit een persoonlijk perspectief. Standpoint theory kwam op in de jaren ’70 en ’80 en is onder andere bekend geworden door Sandra Harding.3 Het bekritiseerde de wetenschappelijke neutraliteit. Ook de ‘objectieve’ wetenschap was jarenlang blind geweest voor de ervaringen van vrouwen en zwarten en had totaal geen oog gehad voor seksisme, racisme en imperialisme. Pas toen vrouwen als Sojourner dit vanuit hun eigen ervaring aankaartten werd het langzamerhand onderwerp van onderzoek.

Harding noemt de pretentie van objectiviteit van wetenschappelijk onderzoek ‘weak objectivity’. Wetenschap wordt net als alle andere menselijke activiteiten mede bepaald door maatschappelijke waarden en belangen. De pretentie van objectiviteit onttrekt die belangen aan het zicht en zorgt voor onderzoek met een te nauwe focus. Het reproduceert alleen de inzichten die de bestaande belangen dienen. Feministen zoals Harding stellen in plaats daarvan de aanpak van ‘strong objectivity’ voor. In deze aanpak neemt de onderzoeker nadrukkelijk zelf een positie in, in plaats van te claimen absoluut onafhankelijk en neutraal te zijn. Daarmee zorg je dat alle stemmen gehoord kunnen worden. Ondanks de expliciete betrokkenheid wordt er wel recht gedaan aan wetenschappelijke standaarden van argumentatie, methodische helderheid en controleerbaarheid van bewijs. Het staat vanzelfsprekend open voor kritiek en tegenargumenten. In post-koloniale – en vrouwenstudies is de aanpak van standpoint theory inmiddels algemeen geaccepteerd. Ook de feministische filosofie kiest vaak voor deze aanpak, door nadrukkelijk te schrijven vanuit de ervaringen en het perspectief van een bepaalde groep vrouwen. Maar strong objectivity wordt nog weinig toegepast binnen de filosofie.

In een geestig en beroemd essay uit 1988 bekritiseerde Donna Haraway4 de traditionele wetenschapsfilosofie als een ‘view from nowhere’. Het pretendeert zicht te hebben op alles vanuit een onzichtbaar subject. Deze kritiek is ook toepasbaar op filosofen zoals Hegel, die claims doen over de wereld, de werkelijkheid en het zijn vanuit een onuitgesproken perspectief. Haraway noemt het “the god trick”, en filosofen zijn er heel goed in.

Je kan het de witte heren misschien niet kwalijk nemen dat ze in hun tijd geen oog hadden voor seksisme en racisme, maar je kan wel vraagtekens zetten bij de universalistische pretenties die ze hadden. Hoe heerlijk het denken ook is (ik ben zelf ook een enorm liefhebber van wijsgerige vergezichten), feministen zoals Sojourner Truth maken duidelijk dat onze blik akelig beperkt is. Een denktraditie van meerdere beschavingen slaagt erin om in ieder geval meer dan 50% van de mensheid meer dan 2400 jaar fundamenteel buiten beschouwing te laten. Dat noopt tot enige bescheidenheid: wat hebben wij als rijke witte westerse mannen nog meer gemist?

De methodiek van strong objectivity vind ik een aspect van de feministische filosofie dat veel breder toepassing verdient. Het streven is nog steeds waarheid en zelfs objectiviteit, maar wel in het besef dat ons menselijk zicht principieel beperkt is. Het lijkt misschien verwarrend, maar het biedt ruimte als iedereen duidelijk is over waar hij/zij/hen vandaan komt en wat zijn/haar/hun standpunt is. In ieder geval geen ‘view from nowhere’ meer en geen ‘god tricks’.

Feminisme (1)

Onlangs kwam hoogleraar Daphne Stam in het nieuws omdat zij ontslag had genomen bij de TU Delft uit frustratie over het machogedrag van de mannen om haar heen. Het bevestigde wat ik deze zomer hoorde op de cursus feministische filosofie: de strijd van het feminisme is nog steeds nodig. En er valt nog veel te leren van feministische denkers zoals bell hooks, Kate Manne en Audre Lorde (foto).

Om met het begin te beginnen: bell hooks definieert feminisme als volgt:

een beweging die een einde moet maken aan seksisme, seksistische uitbuiting en onderdrukking. 5 

Is er dan nog steeds seksisme? Ja. Is er nog steeds seksistische uitbuiting? Ja. Is er nog steeds seksistische onderdrukking? Ja.

De ervaringen van Daphne Stam bij de TU Delft zijn beslist geen uitzondering. Uit de medewerkersmonitor van de TU Delft kwam naar voren dat bijna een kwart van de medewerkers te maken heeft gehad met ongewenste persoonlijke bejegening door collega’s, leidinggevenden of anderen, en het waren vooral vrouwen die daar last van hadden. Vijf mensen die door de Volkskrant werden geĂŻnterviewd (onder wie ook mannen) vertelden dat het voor vrouwen niet eenvoudig is om tegen het ‘old boys network/de machocultuur’ op te boksen. ‘Iemand die zich uitspreekt wordt zelf als probleem ervaren.’ Een mannelijke collega van een andere universiteit zegt: “Dit is helaas systemisch in de academische wereld, niet alleen in de planeetwetenschap en astronomie”

Volgens Kate Manne kun je dit soort sterke reacties op vrouwen alleen verklaren uit vrouwenhaat (misogynie). Manne – een hedendaagse Amerikaanse filosofe – stelt dat misogynie een correctiemechanisme is. 6 Het treedt op als vrouwen hun traditionele rol overschrijden door te ambitieus te zijn of te uitgesproken of te confronterend. Ze krijgen te maken met buitensporige woede, verontwaardiging en vijandigheid. Het is bedoeld om vrouwen terug te drukken in een ondergeschikte, dienende en faciliterende rol.

Hoewel er formeel juridische gelijkheid is tussen mannen en vrouwen is er nog steeds een onuitgesproken rolverdeling, waarbij mannen zich van alles kunnen permitteren en de rolverwachting voor vrouwen is dat zij liefdevol, gevend en faciliterend zijn. Dit is volgens Manne typisch voor het patriarchaat. Vrouwen worden ondergeschikt gepositioneerd ten opzichte van mannen. Misogynie is volgens Manne geen psychologische eigenschap van bepaalde mannen, maar een ‘wetshandhavende’ tak van het patriarchaat. Het dwingt de op gender gebaseerde rolverwachtingen af. Zowel mannen als vrouwen kunnen zich schuldig maken aan misogynie.

Als witte man had ik nooit zelf misogynie ondervonden, tot de week over feministische filosofie, nota bene in het gebouw van de Internationale School voor Wijsbegeerte (ISVW) zelf. Het was zaterdagavond en we waren daar toevallig als enige groep nog aanwezig en stonden ‘s avonds aan de bar nog wat na te praten. Buiten zat een groepje mannen van buiten de ISVW die daar wat dronken. Er zijn in het weekeinde wel meer mensen die niet een cursus volgen maar daar iets komen eten of drinken. Deze groep mannen staarde echter naar ons, maakte grapjes, lachte en staarde steeds weer opnieuw naar ons. Een van ons maakte een opmerking hierover en we beseften dat we onafhankelijk van elkaar allemaal het staren en de vijandigheid hadden gemerkt. Ook ik. Er was niks opmerkelijks aan ons. De vrouwen in ons groepje zagen er niet militant feministisch uit in tuinbroeken of gemillimeterd haar. Alleen dat de mannen wisten 7dat we ons bezig hielden met feminisme was kennelijk voldoende om hun vijandigheid op te roepen. ‘Down girl’ heet het boek van Kate Manne heel passend.

Dit voorval is klein bier vergeleken met dat waar vrouwen mee te maken krijgen, zeker als ze ook nog eens lesbisch of zwart zijn.

Een onthutsend beeld van de haat en de vijandigheid tegen lesbiennes anno nu geeft de Australische comedienne Hannah Gadsby. In de ontroerende show Nanette wordt, door de grappen heen, langzaam duidelijk wat voor verschrikkelijke dingen Gadsby heeft meegemaakt en hoe boos ze is.

De woede deelt ze met Audre Lorde (1934-1992), een zwarte lesbische feministe die opgroeide in het Amerika van de jaren ’40. Lorde was een van de eersten die het fenomeen van intersectionaliteit aan de orde stelde: discriminatie en onderdrukking over meerdere assen, o.a. sekse en ras. Lorde verwoordt op een prachtige manier de enorme woede die ze haar hele leven met zich heeft meedragen.

Iedere zwarte vrouw in Amerika leeft haar leven ergens op een langgerekte curve van oude en onuitgesproken woedes. Mijn zwartevrouwenwoede is een smeltplas in mijn kern, mijn felst bewaakte geheim. Ik weet hoeveel van mijn leven als krachtige, voelende vrouw is doorschoten met dit garen van razernij. Het is een elektrische draad die is meegeweven in elk emotioneel wandtapijt waar ik de kernzaken van mijn leven op zet; een kokendhete bron die elk moment tot uitbarsting kan komen om uit mijn bewustzijn tevoorschijn te spuiten als vuur op het landschap. Hoe ik die woede met precisie moet trainen in plaats van haar te ontkennen is een van de hoofdtaken van mijn leven geweest. (Sister Outsider, 1984)

Hoe terecht deze woede ook is, er wordt van vrouwen niet verwacht dat zij die uiten. Soraya Chemaly laat in Rage becomes her (2019) 8 zien dat er voor het uiten van woede nog steeds andere regels gelden voor vrouwen dan voor mannen. Er wordt meisjes geleerd dat het egoĂŻstisch is om hun woede te uiten en dat ze zich er ongeliefd en lelijk mee maken. Een man die openlijk zijn boosheid uit, kan er op rekenen om serieus te worden genomen en wordt zelfs als krachtig en assertief gezien. Een vrouw die haar boosheid uit wordt ‘irrationeel’ of ‘hysterisch’ of ‘agressief’ genoemd. Er wordt niet meer naar haar geluisterd, maar ze kan wel rekenen op vijandigheid en zelfs woede. Zo ontstaat de paradoxale situatie dat zelfs het uiten van woede over vrouwenongelijkheid weer woede oproept. Misogynie als catch 22.

De grote tegenstander

Vorige week is Daniel Dennett overleden (19 april 2024), een beroemd Amerikaans filosoof.

Ik had een paar maanden geleden het twijfelachtige genoegen een weekeinde lang ondergedompeld te worden in zijn gedachtengoed. Zelden ben ik het zo oneens geweest met iemand, desalniettemin een tegenstander van formaat.

Dennett werd bekend door het boek The Mind’s I dat hij samen met Douglas Hofstadter schreef. Later had hij veel invloed met Consciousness explained. In Nederland kwam hij in de jaren ’90 uitvoerig aan het woord in de televisieserie “Een schitterend ongeluk” van Wim Kayzer. In de serie ging hij o.a. in discussie met de neuroloog Oliver Sacks en de bioloog Stephen Jay Gould – naar wie hij een denkfout vernoemde: “Goulding”9.

Dennett is een typische vertegenwoordiger van de Angelsaksische filosofie, die wordt gekenmerkt door een logisch/wetenschappelijke manier om filosofische problemen te benaderen. De Angelsaksische filosofie zet zich af tegen de continentale filosofische traditie van Hegel, Heidegger, en de postmodernisten. Waar de continentale filosofie diep in gaat op metafysische vragen als: wat is zijn (Heidegger), benadert de Angelsaksische filosofie filosofische vragen op een meer analytische manier. Dit perspectief is soms heel verhelderend en verfrissend. Over de vraag wat is bewustzijn is bijvoorbeeld al veel over nagedacht, maar Dennett vraagt: wat is het evolutionair nut ervan? Waarom hadden de aapachtigen met bewustzijn betere overlevingskansen dan de aapachtigen zonder? Goede vraag!

Een andere tak van sport waarin Dennett met de Angelsaksische filosofie uitblinkt, zijn gedachtenexperimenten. Een beroemd en actueel voorbeeld is de Chinese kamer van John Searle.

Het gedachtenexperiment gaat als volgt: stel je voor dat iemand in een kamer briefjes in het Chinees krijgt waarop hij moet antwoorden ook al spreekt hij geen woord Chinees. Hij heeft in de kamer wel de beschikking over een enorme antwoordtabel waardoor hij weet dat als hij een briefje met de symbolen ABC binnen krijgt, hij kan antwoorden met de symbolen XYZ. De persoon buiten de kamer krijgt dus perfect zinvolle antwoorden in het Chinees en zal aannemen dat de persoon in de kamer Chinees spreekt.

ChatGPT lijkt erg op de Chinese kamer. Searle gebruikte dit gedachtenexperiment al in de jaren ’90 om aan te tonen dat het kan lijken of een systeem (De Chinese kamer) betekenis begrijpt, terwijl dat niet zo is. Searle wilde bewijzen dat Kunstmatige Intelligentie onmogelijk is: zelfs al lijkt het zo, kunstmatige intelligentie “denkt” niet op dezelfde manier als wij mensen. Dennett bestrijdt dit te vuur en te zwaard. Hij is er van overtuigd dat kunstmatige intelligentie in principe mogelijk is, en dat er AI-systemen zouden kunnen zijn die betekenis begrijpen op dezelfde manier als wij mensen dat doen.

Het bezwaar van de Angelsaksische filosofie in het algemeen en Dennett in het bijzonder vind ik dat alle menselijke problemen worden benaderd vanuit een analytisch derde persoonsperspectief. Dennett c.s. willen mentale verschijnselen zoals gevoelens, gedachten, dromen en intenties alleen serieus nemen vanuit een onpersoonlijk/wetenschappelijk perspectief. Een subjectieve maar zeer reële menselijke ervaring als angst, is voor Dennett alleen relevant als er waarneembare omstandigheden en waarneembaar gedrag is. Angsten hebben voor hem uiteindelijk altijd een relatie met uiterlijk reëel gevaar.

Mij lijkt dit perspectief veel te beperkt. Ten eerste zullen er altijd vragen blijven waar we als mensen over na blijven denken zonder dat er een logisch/wetenschappelijk bevredigend antwoord op zal komen, bijvoorbeeld de beroemde vraag van Leibniz: waarom is er iets en niet niets? Ten tweede is het denk ik onmogelijk om ethische problemen en conflicten over normen en waarden met alleen het analytisch/logisch instrumentarium op te lossen. En ten derde – en dat zie ik als het grootste gevaar van deze benadering – het is nogal een verarming van het geheel van de menselijke ervaring. Op een bepaalde manier is het precies de instrumentalisering van het denken waar Heidegger en andere continentale filosofen al vanaf de jaren ’30 voor waarschuwen. En de tragiek is dat de beide manieren van denken nu helemaal los gezongen zijn van elkaar. Twee Nederlandse universitaire docenten filosofie die zich dagelijks bezig houden met Dennett en de Angelsaksische filosofie bekenden bij de borrel niets van Heidegger weten.

Dennett hield altijd een brede open blik. Hij blonk uit in het helder analyseren en uitleggen van ingewikkelde problemen. En hij gaf zeer overtuigende contra-intuĂŻtieve verklaringen voor verschijnselen als bewustzijn en vrije wil. Een uitdaging van formaat.

De hemel is een Audi garage

Sinds we in het bezit zijn van een Audi A4 Cabrio weten we hoe het in de hemel is. Jawel.

Als variant op de respectabele maar volstrekt zinloze filosofische traditie van godsbewijzen, een sluitend bewijs voor het bestaan van de hemel.

Het rijden met een open dak in een zonnige heuvelachtige streek over rustige schilderachtige B-wegen is natuurlijk een bijzonder groot genoegen, maar …

eigenlijk wordt je voortdurend geplaagd door zorgen. Om te beginnen zijn er de andere zondagsrijders: slecht volk, waar je verre van moet blijven, maar op die schilderachtige B-wegen zijn ze niet te vermijden. Dan zijn er met een 20 jaar oude Audi de nodige ouderdomskwaaltjes. Om de zoveel maanden brandt er weer een nieuw waarschuwingslichtje dat je dwingt om de garage op te zoeken. En als die even niet branden, is er nog het brandstofgebruik … Ja, een 6-cylinder injectiemotor klinkt geweldig, trekt heel goed op en je kan er met gemak 160 mee rijden, maar het benzinegebruik is navenant. Tanken om de paar honderd kilometer en afrekenen met dubbele cijfers. Het ergste is de fossiele brandstofschaamte die knaagt aan je geweten. Zeker als je bij het KNMI werkt.

Nee, de ware hemel is de Audi garage. Bewijsstuk nummer 1: De showroom van Audi W. te Y.

Je kijkt hier vanaf de wachtruimte op de showroom. Alles is subliem schitterend en blinkend. Er is een leestafel, er staan goede leunstoelen, en er is prima koffie. Er zijn zelfs werkkamers met laptopaansluitingen en deuren die dicht kunnen. Je kijkt op de mooiste staaltjes (letterlijk) van menselijk vernuft: het automobile. Eeuwenlang naar gezocht maar hier gewoon te koop voor enkele luttele tienduizenden euro’s. Tegenwoordig ook elektrisch en met schuifdak. Het zijn nog net geen perpetuum mobiles. ‎

Het mooiste is: alles is hier volmaakt onder controle. Zie bewijsstuk nummer 2.

De cabrio in de transparante brandschone garage heeft, net als wij bij de tandarts, een keurig lapje over zijn mond en de technici in hun felrode overalls buigen zich met hun Engelse sleutels vol zorg over de krachtige kaken van de verbrandingsmonsters. De buiten brullende motoren zoemen binnen zachtjes en tevreden, liefdevol in bedwang gehouden door vaardige monteurs.

Het is een weldaad voor de ziel om hier te zijn: het is hier zo schoon, rustig, veilig en toch niet saai. De rode overalls begrijpen alles en kunnen alles. En ze zijn vriendelijk en bescheiden als moderne engelen.

Maar het aller-allerbeste is dat alles verklaarbaar is, en repareerbaar. De hemel is een Audi garage.

Verschillen tussen mannen en vrouwen

Volgens Luce Irigaray zijn de filosofie en geschiedenis gedomineerd door mannen. Daarmee is het typisch vrouwelijke onderdrukt of in ieder geval niet tot uitdrukking gekomen. Haar expliciete aanname daarbij is dat er een verschil is tussen mannen en vrouwen: de seksuele differentie. Maar wat is dan dat verschil?

Voor zover ik heb kunnen nagaan heeft Irigaray zich niet specifiek bezig zich gehouden met C.G. Jung en je zou niet verwachten dat de ideeën van Jung genade zouden kunnen vinden in de ogen van Irigaray (zie vorig blog), maar er is vanuit de persoonlijkheidsleer van Jung verrassende steun voor haar ideeën.

Het bekendste element uit de persoonlijkheidsleer van Jung is het onderscheid in extravert en introvert. Extraverte mensen halen hun energie liever uit de buitenwereld en richten hun aandacht graag op mensen en dingen buiten zichzelf. Introverte mensen richten zich liever op de innerlijke wereld van hun gedachten, gevoelens en reflecties. 10 Ietsje minder bekend is dat Jung persoonlijkheden indeelt aan de hand van wat hij bewustzijnsfuncties noemt. Hij onderscheidt er vier: denken, voelen, intuĂŻtie en gewaarwording. Dit onderscheid is in de wetenschappelijke psychologie omstreden, maar wel heel interessant aan deze indeling is dat er al sinds 1943 een operationalisatie is in de vorm van de Meyers-Briggs Type Indicator (MBTI). Deze wordt nog steeds veel gebruikt. Onder meer ook in varianten daarvan zoals de Insights samenwerkingsprofielen. Het uitgangspunt is dat iedereen een voorkeursmanier heeft om dingen op een bepaalde manier aan te pakken, zoals je rechts- of linkshandig kan zijn.

Iemand met een voorkeur voor denken baseert zijn beslissingen vooral op logica, terwijl iemand met een voorkeur voor voelen zich meer richt op het effect op andere mensen. Volgens Jung zijn dit elkaar uitsluitende tegenstellingen, dus je baseert je vooral op het denken ĂČf je baseert je op je gevoel. Een van de twee is dominant.

Hetzelfde geldt voor gewaarwording (sensing) en intuïtie. Een voorkeur voor gewaarwording betekent dat je liever via je vijf zintuigen vertrouwt op informatie die realistisch, concreet, praktisch is. Een intuïtief iemand gaat daarentegen liever uit van verbanden, mogelijkheden en ideeën over wat zou kunnen zijn.

Jung heeft in 1921 in Psychologische typen de verschillende types beschreven en het opvallende voor ons nu is dat hij vrij stellige uitspraken doet over de verschillen tussen mannen en vrouwen. Zo zegt hij bijvoorbeeld bij het extraverte gevoelstype

"Aangezien het gevoel onmiskenbaar een meer opvallende eigenaardigheid is van de vrouwelijke psyche dan het denken, treft men dan ook de meest uitgesproken gevoelstypen aan bij het vrouwelijk geslacht."11

En bij de introverte gevoelstypes

"Het primaat van het introverte voelen heb ik hoofdzakelijk bij vrouwen aangetroffen".12

Samengevat zegt Jung eigenlijk dat vrouwen vooral op hun gevoel afgaan en mannen vooral vertrouwen op hun denken. Dit komt ook enigszins overeen met het common sense idee.

Het interessante van de Meyer-Briggs Type Indicator is dat je deze beweringen kunt verifiëren. De MBTI wordt sinds zijn ontstaan in 1943 veel afgenomen, onlangs nog in 2018 bij een grote steekproef van 16.773 mensen in meerdere landen. Onderstaande tabel toont de voorkeurstype verdeling van mannen en vrouwen in een aantal landen. 13

Mannen (Denken <> Voelen)Vrouwen (Denken <>Voelen)
NL Distributie (n=506) 62,5% <> 37,5%36,1% <> 63,9%
US Distributie (n=3578)67,6% <> 32,4%38,3% <> 61,7%
Frankrijk distributie (n=472)60,5% <> 39,5%24,8% <> 75,2%
Duitsland distributie (n=440)57,8% <> 42,2%30,1% <> 69,9%
Brazilië distributie (n=839)82,6% <> 17,4%68,4% <> 31,6%
Mexico distributie (n=395)83,4% <> 16,6%70,7% <> 29,3%
China distributie (n=521)66,5% <> 33,5%74,3% <> 25,7%
MBTI distributie van gevoels- en denktypes onder mannen en vrouwen in verschillende landen in 2018

In de eerste rij zie je Nederlandse distributie. De steekproef is gehouden onder 506 mensen (n=506). Bij de Nederlandse mannen zie je een meerderheid van denkende types van 62,5% t.o.v. meer voelende types (37,5%). Bij de Nederlandse vrouwen in de steekproef is er een omgekeerde verhouding: bij 63,9% van de vrouwen is het gevoelstype dominant, t.o.v. het denktype (36,1%). Dit komt grofweg overeen met de tendens in Amerika en andere Europese landen. Bijvoorbeeld in de Verenigde Staten zijn bij 61,7 van de vrouwen de gevoelstypes dominant, en bij 67,6% van de mannen de denktypes. Op het eerste gezicht lijkt dit de hypothese van Jung te steunen: bij de vrouwen is het gevoelstype dominanter dan het denktype, maar … Er is een fors verschil met niet-westerse landen. In BraziliĂ«, China en Mexico zijn bij de mannen Ăšn de vrouwen de denktypes veruit in de meerderheid: meer dan 70%.

En er is nog iets interessants aan de hand: de verhouding is niet gelijkmatig. Er zijn gegevens beschikbaar uit een Nederlands onderzoek uit de periode 2004-2008. 14. In dit onderzoek zit een grote groep die de MBTI questionnaire heeft ingevuld via het zogenaamde OPP-assessment systeem. Dit is een versie van de MBTI die werd gebruikt voor management development, coaching, counselling en teambuilding. In deze sample zaten 13.430 mensen.

Mannen (Denken <-> Voelen)Vrouwen (Denken <-> Voelen)
NL Assessment (n=13.430)78,4% <> 21,6%55,4% <> 44,6%
MBTI OPP-Assessment sample NL in 2008 (n=13.430)

In deze tabel zie je dat bij mannen de denktypes nog sterker de overhand hebben met 78,4%, maar bij vrouwen is er in deze sample nu ook een meerderheid van denktypes van 55,4%. De groep die de OPP-assessment deed, had een hoger beroepsniveau (veel management niveau) met een veel hoger opleidingsniveau dan gemiddeld.

Ik denk dat je uit deze onderzoeksresultaten in ieder geval de volgende conclusies kunt trekken:

  1. Er zijn verschillen tussen mannen en vrouwen in voelen en denken, maar deze verschillen wijzen niet op een universele dominantie van het gevoelstype bij vrouwen.
  2. De verschillen tussen mannen en vrouwen qua voelen en denken zijn niet homogeen. Het patroon varieert, afhankelijk van de geografie en het beroepsniveau.
  3. Er is wĂšl een universele dominantie van het denktype, t.o.v. het voorkomen van het gevoelstype, ca. 60%, t.o.v. 40%.

Wat de ideeën van Jung over vrouwen betreft, is, denk ik, de conclusie dat ze niet kloppen. Uit bovenstaande onderzoeken blijkt geen universele tendens dat vrouwen zich meer laten leiden door het voelen. Voor het omgekeerde lijkt wel steun: mannen laten zich wel meer leiden door het denken dan door het gevoel.

Het interessante hieraan is dat het de ideeën van Irigaray lijkt te ondersteunen.

Er blijken verschillen te zijn tussen mannen en vrouwen – een seksuele differentie, maar deze verschillen zeggen meer over mannen dan over vrouwen. Er lijkt met de universele meerderheid van het denktype een dominant cultureel perspectief te zijn dat vooral gedragen wordt door mannen. Het goede nieuws is dat het aangeleerd lijkt te zijn en dat vrouwen hebben laten zien dat het patroon doorbroken kan worden. Nu de mannen nog.

Onnadenkendheid?

Ik heb bij de Internationale School voor Wijsbegeerte een Masterclass Hannah Arendt gevolgd. Zes weekenden close reading van Het leven van de geest onder leiding van Dirk De Schutter en Laurens ten Kate. Fantastisch! Hieronder een paar concluderende gedachten.

Een van de redenen voor Hannah Arendt om zich met het Leven van de geest bezig te houden, waren haar ervaringen met het proces van Eichmann in Jeruzalem. Zij werd getroffen door

“een opvallend gebrek aan diepgang bij de dader, waardoor het onmogelijk werd om achter de onbetwistbare slechtheid van zijn daden dieperliggende wortels of beweegredenen te bespeuren. De daden waren monsterlijk, maar de dader – in elk geval de beschuldigde zoals hij zich op het proces gedroeg – was een doodgewone, alledaagse man, geen duivel, geen monster. Niets bij hem wees op onwankelbare ideologische overtuigingen of op specifiek kwaadaardige motieven. Het enige wat echt opviel in zijn gedrag uit het verleden, maar ook tijdens het proces en bij de politieondervragingen voor het proces was iets volstrekt negatiefs: geen domheid, maar gedachteloosheid.”15

Arendt noemt dat de “banaliteit van het kwaad.” Later duiken bandopnames op waaruit blijkt dat Eichmann wel degelijk “onwankelbare ideologische overtuigingen” had. 16 Los van de kwestie of Eichmann het geschikte voorbeeld is van Arendt’s notie van de “banaliteit van het kwaad”, blijft de vraag overeind. Namelijk: hoe is het mogelijk dat doodgewone mensen meewerkten aan het bijna onvoorstelbare kwaad? Ik denk dat haar antwoord niet klopt, maar ik zal eerst proberen Arendt’s gedachtegang te volgen.

Het concept van de ‘banaliteit van het kwaad’ is gebaseerd op haar analyse van de omstandigheden in Nazi-Duitsland als een vorm van totalitarisme. De essentie daarvan is dat in onze tijd de sensus communis – het gezond verstand – verloren is gegaan. Dit is “een gemeenschappelijke wereld 
 waarin wij kunnen samenleven omdat we Ă©Ă©n zintuig bezitten dat alle strikt particuliere zintuiglijke data controleert en ook afstemt op de data van anderen …” Het totalitarisme heeft “
 de ineenstorting van onze denkcategorieĂ«n en van onze maatstaven om te oordelen aan het licht gebracht”17

Wat er dus volgens Arendt met mensen als Eichmann gebeurde was dat ze door het systeem beroofd waren van hun gezonde verstand en door de resulterende ‘onnadenkendheid’ meegesleept konden worden in het kwaad. Maar wat was precies deze onnadenkendheid? Daar was ze naar op zoek in Het leven van de Geest. Ze maakt een onderscheidt tussen Denken, Willen en Oordelen. Denken is volgens Arendt een innerlijke dialoog die plaats in “een bres in de tijd”. Het houdt zich bezig met het veralgemenen van wat zich afspeelt en het is doelloze zoektocht naar zin en betekenis. Het levert geen concreet, praktisch resultaat. Daarmee wordt het onduidelijk wat de relatie is tussen onnadenkendheid en het kwaad. Denken leidt volgens Arendt immers niet tot een bruikbaar oordeel over het praktische handelen. Is de onnadenkendheid die zij bedoelt dan een verlies van oordeelsvermogen?

Wat Arendt precies onder Oordelen verstond is niet bekend. Ze was van plan in Het leven van de geest, behalve aan denken en willen ook een deel te wijden aan oordelen. Voor ze daar aan toe kwam overleed ze, en restte alleen de titelpagina in haar typemachine. Wat we wel weten is o.a. afkomstig uit collegeaantekeningen over de Kritik der Urteilskraft van Kant18. Arendt breidt de noties van Kant over esthetisch oordelen uit tot een politieke theorie over oordelen.

Het voltrekken van een oordeel bestaat volgens Arendt in deze aantekeningen uit twee mentale operaties:

  • de verbeelding om datgene wat niet aanwezig is voor de geest te halen
  • reflectie, de beoordeling.

Belangrijke aspecten van de reflectie zijn dat we altijd oordelen als lid van een gemeenschap, en dat je oordeel mededeelbaar moet zijn. We worden daarbij geleid door onze gemeenschapszin, onze sensus communis die ons een gezamenlijke begrips- en gespreksbasis. Belangrijk is dat we in het oordelen afstand nemen en de kwestie ‘belangeloos’ – als toeschouwer aanschouwen. De ingrediĂ«nten daarvan die Arendt noemt19 zijn afkomstig van Kant:

  • het zelf denken
  • het onafhankelijk denken
  • in gedachten de plaats van de ander innemen (maxime van de verruimde denkwijze)
  • het overeenstemmen met jezelf (maxime van de consistentie)

Hier doet zich een merkwaardige inconsistentie voor. Elders20 beweert Arendt namelijk dat denken geen voorwaarde is voor oordelen. Maar hoe kun je reflecteren en in gedachten de plaats van een ander innemen als je niet denkt? Laten we aannemen dat dit een inconsistentie was waarvoor ze geen tijd heeft gehad om die uit te werken, en dat denken misschien niet een noodzakelijke voorwaarde is voor oordelen maar wel een bepaalde rol kan spelen.

Arendt doet veel moeite om uit te werken hoe je van een particuliere casus naar een breder geldend oordeel komt. Ze gebruikt daarvoor Kant’s notie van exemplarische geldigheid – ook wel het “loopwagentje van het oordeel” genoemd. Eichmann is het exemplarische voorbeeld voor de banaliteit van het kwaad. Later bleek dat Eichmann niet bepaald het geschikte ‘loopwagentje’ was, maar laten we er vanuit gaan dat er anderen waren waar de banaliteit van het kwaad wel een accurate verklaring was voor hun gedrag. Klopt het dan dat hun fout lag in een verlies aan oordeelsvermogen? Als zij wel geoordeeld hadden over hun handelen hoe zou dat er dan volgens Arendt uit hebben gezien?

Ik zal dit proberen te concretiseren aan de hand van een historisch voorbeeld, afkomstig uit Ordinary men van Christopher R. Browning. In deze studie worden zo nauwkeurig mogelijk de belevenissen gereconstrueerd van een reserve-politie-eenheid die ingezet werd bij de Jodenvervolging. Het is verplichte literatuur voor Holocaustonderzoekers omdat het een van de weinige verslagen is waarin we van uit het perspectief van de daders zien hoe de Endlösung werkte.

Reserve-politiebataljon 101 bestond uit 500 man en 125 ervan in de jaren zestig door de Duitse justitie uitgebreid ondervraagd. Browning heeft de dossiers ervan kunnen onderzoeken. De mannen waren afkomstig Hamburg uit arbeidersklasse en de middenklasse. Ze waren gemiddeld ongeveer 40 jaar en daarom hoefden ze niet meer het leger in, maar kwamen ze bij de reservisten van de Ordnungspolizei. Relatief weinig van de mannen waren partijlid en de meesten hadden tot hun inzet in Polen 1942 nog nooit een wapen gebruikt.

Het voorbeeld dat ik wil gebruiken is de deportatie van 11.000 Joden op 25 en 26 augustus 1942 uit Miedzyrzec naar Treblinka.

De mannen werden samen met de Sicherheitsdienst en de Hiwi’s ingezet om het getto te ontruimen. [Hiwi’s waren Hilfswilliger: Oekraïense, Letse en Litouwse vrijwilligers die in krijgsgevangenkampen werden geselecteerd op hun antisemitische sentimenten. Ze waren berucht om hun wreedheid en dronkenschap.] De Joden werden samengedreven op het marktplein en moesten daar urenlang zitten wachten tot om 2 uur de mars naar het station begon. Velen werden onwel.

“Alle Hiwi’s en politiemannen werden ingezet om de duizenden Joden op te drijven. Opnieuw werd er veel geschoten. Mensen met ‘zieke voeten’ die niet meer konden lopen, werden doodgeschoten en in de berm achtergelaten. Langs de hele route naar het station lagen lijken.”21

De manschappen van het bataljon herinnerden zich deze gebeurtenis goed omdat het aan het begin was van de deportaties ùn omdat er een vrouw getuige was. Kapitein Wohlauf was in juni 1942 getrouwd en besloot die dag zijn jonge zwangere vrouw mee te nemen. Zij was bijvoorbeeld getuige van het samendrijven van de Joden op het marktplein: “Frau Wohlauf, die haar militaire jas had uitgedaan toen het warmer werd was duidelijk zichtbaar in haar jurk op het marktplein, waar ze de gebeurtenissen bekeek.”

De manschappen dachten dat de kapitein “indruk op zijn bruid [probeerde te maken] door haar te laten zien hoe hij over het leven en de dood van de Poolse Joden heerste 
 Hun reactie was een algemene verontwaardiging en ontzetting dat iemand een vrouw had meegebracht om getuige te zijn van de vreselijke dingen die zij deden. 22 ”

Nadat de Joden op het station in de veewagons werden gestouwd vertrok het reserve-politiebataljon “nog voor de trein wegreed”23. Na deze deportatie kreeg het reserve-politiebataljon rust tot eind september omdat het vernietigingskamp Treblinka de aanvoer van Joden niet meer kon verwerken.

Uitgaande van Arendt’s theorie over oordelen hoe zou dat er dan hebben moeten uitzien:

– ze hadden verbeelding nodig om zich (weer) voor de geest te halen waar ze aan meegewerkt hadden. Uit het onderzoek van Browning weten we dat ze dat zelfs twintig jaar na dato konden.

– ze hadden afstand nodig waarbij ze zonder direct betrokken te zijn vanuit een toeschouwersperspectief de gebeurtenissen konden beoordelen. Door de ‘pauze’ tot eind september hadden de mannen van reserve-politiebataljon 101 tijd op dit moment in de geschiedenis tijd voor reflectie. Browning schrijft: “Hoewel de politiemannen niet precies wisten waar de Joden heen moesten of wat er met hen zou gebeuren, ‘was het ons allen duidelijk en wisten we ook allemaal’ zoals Heinrich Steinmetz toegaf, ‘dat deze deportaties de weg naar de dood betekenden. We vermoedden dat ze in een of ander kamp vermoord zouden worden’”24

– ze zouden in gedachten de plaats van de ander moeten innemen (de verruimde denkwijze). Uit de reactie van de manschappen op de aanwezig van de bruid van Wohlauf blijkt dat ze dat zeer goed konden. Ze konden zich verplaatsen in het perspectief van een buitenstaander en wisten hoe hun acties er voor een buitenstaander uitzagen. Ze schaamden zich daar zelfs voor.

– hun oordeel zou mededeelbaar moeten zijn. Dit was het ook. Buchmann – een luitenant in het reserve-politiebataljon – ‘was verontwaardigd over de manier waarop de Joden werden behandeld en sprak deze mening uit bij elke gelegenheid die zich voordeed’25

– ze zouden tot het oordeel kunnen komen dat hun daden niet in overeenstemming met de afschuw over de gruwelijkheden die ze moesten verrichten (de maxime van de consistentie).

Sommigen mannen gaven aan:

“Om u de waarheid te zeggen, we dachten helemaal niet. Het heeft jaren geduurd voor ook maar iemand van ons zich echt bewust werd van wat er toen gebeurd is [
] Pas later is het voor het eerst bij mij opgekomen dat het niet juist was.”26

Het bijzondere van de studie van Browning is dat blijkt dat er anderen waren die wel degelijk tot een oordeel kwamen, ùn handelden. Browning komt in zijn onderzoek tot een percentage van 10-20% van de mannen die zich op een of andere manier onttrokken aan het executeren van de Joden. Buchmann bijvoorbeeld weigerde in september nog langer mee te doen aan die “Scheisse. Ik heb er mijn buik vol van”. Eind september verzocht hij Hamburg om overplaatsing en schreef dat hij niet in staat was tot de uitvoering van de taken ‘die niets met politiewerk te maken hebben’27 Buchmann kreeg zijn overplaatsing. Het is maar een van de vele voorbeelden waaruit blijkt dat de manschappen wel degelijk de keus hadden of ze meewerkten of niet. Degene die zich onttrokken aan de moordpartijen, werden uitgekotst door hun kameraden (omdat ze het ‘vuile werk’ aan anderen overlieten), maar ze werden niet gedwongen of gestraft.

De keuzemogelijkheid die blijkt uit het onderzoek van Browning heeft een bommetje gelegd onder de “Befehl ist Befehl” excuses van de oud-Nazi’s, maar het werpt ook een ander licht op de totalitarisme-theorie van Arendt.

Ik denk dat het laat zien dat het totalitarisme niet een algemeen en totaal verlies aan oordeelsvermogen veroorzaakte. Het bleek mogelijk dat in een militaire organisatie zoals het reserve-politiebataljon 101 er tijd en gelegenheid was voor reflectie. De manschappen beseften wel degelijk wat ze deden, ze hadden nog steeds maatstaven over wat goed en fout was (zoals blijkt uit hun schaamte) Ăšn ze hadden in dit geval de mogelijkheid om zich eraan te onttrekken. Het is de vraag in hoeverre de bevindingen bij het politiebataljon veralgemeniseerd kunnen worden, maar het werpt wel ernstige twijfel op of er wel zo’n direct verband is tussen niet-denken en het kwaad en de urgentie van de “nooit eindigende dialoog met de essentie van het totalitarisme”28

De onvoltooid gebleven uitwerking van Arendt maakt dat verband niet aannemelijker. Mijn conclusie is dat de Holocaust – hoe schokkend en verschrikkelijk ook – niet specifiek veroorzaakt is door ‘onnadenkendheid’ en ook geen uitzonderlijke ineenstorting is van ‘onze denkcategorieĂ«n en maatstaven’. Het is plausibeler en realistischer om te veronderstellen dat het van alle tijden is dat er maar een kleine minderheid van de mensen in staat is tot zelfstandig oordelen en handelen, zeker als de groepsdruk hoog is.

Overeind blijft voor mij het belang dat Arendt hechtte aan oordelen. Hoe kunnen we zorgen dat we dat beter doen?