Toen ik dertig jaar geleden filosofie studeerde in Utrecht, organiseerde de Utrechtse studentenvereniging (FUF) bijeenkomsten in een achterafzaaltje van een café waar hooguit twintig man op af kwam. Dertig jaar later staat heel café Hofman afgeladen vol (ca. 100 man) voor een lezing over het kwaad. Fascinerend …
De Utrechtse Filosofiestudentenvereniging blijkt nog steeds te bestaan (gelukkig nog met dezelfde onbegrijpelijke suf klinkende afkorting). De FUF werkt nu samen met Studium Generale. De formule van de avond is ietsje anders. Eerst een lezing “met lichtbeelden”, dan vragen door een geoefende interviewer en daarna een pauze en daarna vragen uit het publiek.
De vriend waarmee ik ben vraagt zich af of dit nu het publiek is dat we verwachten dat geïnteresseerd is in het kwaad. Na een quick scan van de zaal moeten we concluderen dat het zichtbare Mephistopheles-gehalte van de aanwezigen (helaas) niet erg hoog is. Sterker nog: het zijn – voor zover je op zo’n vluchtige indruk af mag gaan – ‘ons soort mensen’. Studenten (al dan niet gesjeesd) en mensen die het interessant vinden om in een volle zaal een half uur lang te staan luisteren naar een filosofisch betoog. Er verdwijnt wel een sjaal, maar of dat kwade opzet is, is valt te betwijfelen. Iedereen is in ieder geval heel bereid om mee te zoeken onder de tafels en de stoelen.
Ook de inleider, Thomas Nys van de UvA, is de welsprekende welwillendheid zelve en hij distantieert zich meermalen expliciet van zijn onderwerp: Markies de Sade en diens sadisme als ultieme uitdrukking van het kwaad. Nys schetst een kort overzicht van de geschiedenis van het denken over het kwaad. De Grieken kenden het kwaad eigenlijk niet als iets afzonderlijks maar dachten in termen van het ontbreken van het goede, of eigenlijk het mislukken van het goede leven. Pas het christendom muntte het kwaad als zonde. Daarna waren er twee belangrijke momenten waarop het westerse denken over het kwaad veranderde: de aardbeving van Lissabon in 1755 en de Holocaust. De aardbeving van Lissabon was de nagel aan de doodskist van het religieus gekleurde denken over goed en kwaad. Hoe kon een God die Goed en Almachtig was zoiets toestaan? Dan was ie óf niet goed óf niet almachtig. De aardbeving was bijvoorbeeld aanleiding voor Voltaire’s Candide, een satire op Leibniz’ idee dat dit de beste van alle mogelijke werelden was. De Holocaust was de aanleiding voor Hannah Arendt’s notie over de banaliteit van het kwaad. Het idee dat mensen onnoemelijk kwaad kunnen doen zonder per se individueel kwaadwillend te zijn.
Na deze geschiedenis gaat Nys uitgebreid in op het kwaad in de boeken van de Sade. Hij onderscheidt op basis van De Sade drie vormen van kwaad:
- Onverschilligheid
- Sadisme
- Transgressie
De eerste twee spreken redelijk voor zichzelf. De derde overtreft – als ik het goed heb begrepen – de eerste twee doordat het zichzelf losmaakt van de wetmatigheden die wij kennen. Het is bijvoorbeeld een soort doodsdrift à la Freud die de eigen destructie wil. De Sade bedacht een machine waarmee je de natuurwetten (bijvoorbeeld de zwaartekracht) zou kunnen ontwrichten. Raar, niet waar, en toch intrigerend.
Zijn we daarmee nu wijzer geworden over het kwaad? De indeling in het kwaad overtuigde mij niet helemaal, maar misschien was de inleiding daarvoor te kort. Het interessantste – wat mij betreft – zat aan het begin van Nys betoog en aan het eind. Hij begon met te zeggen dat het spreken over het kwaad lastig is, omdat het ons in verlegenheid brengt als het over het concrete kwaad gaat en dat het spreken in algemene zin over het kwaad al gauw flauw wordt en nietszeggend. Dit hangt misschien samen met de observatie die Nys later maakt dat ‘Het kwaad’ misschien een ‘categoriefout’ is. Bestaat ‘het kwaad’ wel als zodanig? Moet je het niet veel meer zien als attribuut – als oordeel over bepaalde handelingen. Bij het ‘Het Goede’ is door filosofen al flink gemorreld aan het onafhankelijk bestaan daarvan, bij ‘Het Kwaad’ minder. De vraag is of het al dan niet afzonderlijk bestaan van het kwaad uitmaakt voor het probleem. Je zou zelfs kunnen beweren dat het niet (meer) vaststaan van wat Het Goede en Het Kwade is, het probleem van het onderscheid tussen goed en kwaad urgenter maakt. Het verklaart misschien mede de grote belangstelling voor dit soort filosofische vragen.
Interessant is dat Nys voor uitgever Routledge bezig is met een handboek van het kwaad. Dat ontlokte mijn metgezel wel de opmerking dat zo’n handboek natuurlijk direct verboden moet worden. En hij heeft gelijk: net als bij die machine van De Sade wil je niet dat zoiets in verkeerde handen valt.
PS: Ik vond vanochtend in m’n tas een sjaal die niet van mij is
Bestaat ‘het goede’? Bestaat ‘het kwaad’? Het benoemen van goed en kwaad lijkt mij onontbeerlijk voor een samenleving. Het kwaad is dan datgene wat buiten de wetten, normen en waarden valt die binnen die samenleving gelden. Een individu kan belang (denken te) hebben om kwaad te doen, de samenleving als geheel heeft dat per definitie niet. Het betekent ook dat opvattingen over de betekenis van ‘het kwaad’ afhankelijk zijn van tijd en plaats. In de tijd van Markies de Sade werd zijn openlijke homoseksualiteit als misschien wel het grootste kwaad in zijn geschriften gezien, in de huidige tijd ligt dat heel anders.
Het is in feite opmerkelijk dat de verschillen in opvattingen over goed en kwaad tussen samenlevingen niet groter zijn dan ze nu zijn. Dat duidt op de noodzaak van samenlevingen tot het hebben van opvattingen over goed en kwaad binnen bepaalde grenzen, om als samenleving te kunnen voortbestaan.