Weg van de psychologie

Veertig jaar na mijn eerste filosofiecollege is een artikel van mij verschenen in Filosofie & Praktijk šŸ˜Š. Het artikel is het resultaat van een sabbatical afgelopen zomer. Hieronder een klein inkijkje in de tuin waar het is geschreven.

Ik had de luxe om drie maanden vrij te kunnen nemen en had me voorgenomen om in die maanden een artikel te schrijven. Vriend Jeroen werkte in die tijd aan zijn Fuerteventuriaanse brievenboek en vriend Basile had in die periode toevallig een tentoonstelling in Parijs. We besloten een tijdelijke kunstenaarskolonie te vestigen.

Het optrekje dat we vonden in de buurt van Giverny had slechter gekund. Desalniettemin slaagden we er toch in wat werk te verzetten. Het bood ook onderdak aan gasten. Basile toog elke ochtend naar Parijs om potentiƫle kopers de galerie binnen te lokken. Hetgeen hem zeer goed afging.

De schrijvende heren namen elke dag braaf plaats achter laptop en schrijfblok en maakten bijna meer uur dan op een gewone kantoordag. Hier ziet u ze in actie onder het toeziend oog van de kaboutertjes. Het is duidelijk dat het allemaal niet meevalt.

Het onderwerp waar ik aan werkte, was vergissingen. Indachtig de geweldige uitspraak van Hegel dat vergissingen in het dieren of plantenrijk gelijk door de natuur worden afgestraft, maar dat de vergissingen van mensen behouden blijven. Na verloop van tijd moest ik helaas concluderen dat ik vastgelopen was. Het artikel over vergissingen, bleek een vergissing. Bovenstaande foto dateert vermoedelijk van voor die constatering.

Door een droom vond ik het onderwerp dat het uiteindelijk wel gehaald heeft. In de droom kwam er een grote witte limousine aanrijden met geblindeerde ramen. De auto was van een bekende succesvolle rapper. Toen hij zijn raampje opendraaide kwam er een donkere depressieve walm uit de auto.

Voor mij duidt die droom de paradox aan die er soms kan zijn tussen onze enorme welvaart en onze stemming. Ik kende dat uit mijn jeugd. Het ontbrak mij aan niets maar ik was toch heel ongelukkig. Heidegger helpt. Zie verder het artikel.

Tot slot een beeld van de feestelijk opening van de tentoonstelling van Basile in de galerie Couleur du jour. De mensen luisteren hier naar de toespraak van vriend Jeroen. In onberispelijk Frans wist hij zelfs de autochtonen aan het lachen te krijgen.

En nog een actiefoto uit de kunstenaarskolonie. Het brievenboek houdt u tegoed.

Feminisme thuis

Sinds ik over feminisme schrijf word ik thuis ongenadig geplaagd over de ongelijke verdeling van huishoudelijke taken. Terecht of onterecht? Oordeelt u zelf. Een kleine impressie van ā€˜the war on washā€™.

Volgens de European Gender Equality Index besteedt maar 44% van de Nederlandse mannen anno 2023 elke dag tijd aan huishoudelijk werk. Dit steekt nogal af tegen de 69% van de Nederlandse vrouwen. Ook in ons feministische huishouden is de verdeling van het werk ongelijk en in het nadeel van vrouwlief. De schade blijft beperkt omdat wij geen kinderen hebben en wij ons de luxe van schoonmakers kunnen veroorloven. Desalniettemin is het een terugkerend punt van discussie.

Om te beginnen hebben we een verschil van mening over het belang van huishoudelijk werk. Mijn bescheiden mening is dat dit tot een absoluut minimum beperkt moet worden. Alle tijd die je besteedt aan opruimen, schoonmaken of afwassen is verloren tijd: tijd die je niet aan andere, en veel leukere dingen kunt besteden. Mijn zeer geliefde huisgenoot denkt daar heel anders over. Voor haar staat gezelligheid voorop. Een aanrecht waar ‘s middags nog ontbijtbordjes staan is niet gezellig. Een tafel met rondslingerende papieren idem dito. Een balkon met uitgebloeide planten: niet gezellig. Chips of nootjes direct uit de verpakking eten? U raadt het al. Die moeten eerst in een mooi bakje en dat is dan altijd een bakje dat niet in de afwasmachine mag, omdat het bijzonder aardewerk is.

Daarmee komen we bij het tweede belangrijke verschil van mening: onze kijk op instrumenten en techniek. Voor mij zijn potten, pannen, glazen, bestek en ook kleding en meubels gebruiksvoorwerpen die je gebruikt tot ze vervangen moeten worden. Dat ze slijten hoort erbij, maar het belangrijkste is dat ze doen waarvoor ze zijn ontworpen. Zij ziet dit anders. Veel van de potten, pannen, glazen enzovoort hebben esthetische en zelfs emotionele waarde. Ze zijn afkomstig van die-en-die tante of schoonouder of (over)grootmoeder. Het belangrijkste is dat ze bewaard blijven. Gebruik en functionaliteit zijn secundair. Dit verschil van inzicht wreekt zich vooral met de inzet van een van de meest geniale en emancipatoire uitvindingen van de twintigste eeuw: de afwasmachine. Iedere IT-er weet dat je elke taak die je meer dan twee keer doet, moet automatiseren. En een afwasmachine doet precies dat: het elimineren van een repetitieve taak. Briljant. Een oud-collega van mij zei altijd: luiheid is een uitstekende eigenschap, en daar ben ik het qua huishoudelijk werk helemaal mee eens. Als je iets door een machine kan laten doen, dan moet je dat zeker niet laten. Voor mijn eega is dat heel anders. Er is een hele reeks aan huishoudelijk gereedschap dat bijzondere zorg nodig heeft. Glaswerk1, aardewerk, houten lepels en zelfs (tot mijn absoluut onbegrip en afgrijzen) bepaalde pannen. Het is mij een doorn in het oog dat er nog steeds pannen in huis komen die niet in de afwasmachine mogen. Volstrekt onnodig. Als ik voor mij zelf kook of voor vrienden (zonder aanwezigheid van huisgenoot F.) vermijd ik vanzelfsprekend het gebruik van dit soort gereedschap.

De derde bron van onenigheid is het verschil in vuiltolerantie. Als je in een huis met meerdere mensen woont, zoals een studentenhuis, wordt dit verschil binnen de kortste keren duidelijk. Degene met de laagste vuiltolerantie slaat het eerst aan het schoonmaken en opruimen, of erger nog: probeert de huisgenoten aan het werk te zetten. In een vorige relatie was ik degene met de laagste vuiltolerantie. Ik kreeg er het eerst last van als de stofvlokken onder de bank uit zweefden, als het douchegordijn zwart begon te worden van de schimmelsporen, of als het fornuis begon te glanzen van het vet. In deze relatie is mijn partner de klos. Zij heeft er bijvoorbeeld last van als er zand van het strand in de huiskamer ligt, terwijl ik denk: maandag komen de schoonmakers. Natuurlijk probeer ik wel rekening te houden met haar lagere vuiltolerantie. Ik zorg dat de ontbijtbordjes ‘s avonds van het aanrecht zijn voor zij thuiskomt, en ik probeer het fornuis schoon te vegen als ik heb gekookt (lang leve de inductieplaat), maar vaak ontsnapt er het een en ander aan m’n aandacht en heeft zij het al gedaan voor ik er erg in heb.

Tot slot de was. Lees en huiver.

Ik heb ruim dertig jaar zelf de was gedaan. Met succes, volgens mij. De witte lakens bleven min of meer wit, ik stonk niet – voor zover ik weet, en zelden of nooit kwam een kledingstuk zo klein uit de was dat het niet meer paste. Toch oordeelde mijn geliefde al vroeg in onze relatie dat ik incapabel ben tot het bedienen van een wasmachine. Een of twee ongelukjes waren voldoende om mij voor altijd te verbannen uit het washok. Na mijn aanvankelijke blijdschap hierover, heb ik geprobeerd haar wasregels aan te leren. Edoch, die zijn zo gecompliceerd dat het voor mij als eenvoudige IT-er/filosoof onmogelijk is te doorgronden, laat staan te onthouden. Zelfs het ophangen van de was kent regels die mij ver boven de pet gaan. Mijn taken beperken zich er nu toe dat ik af en toe een was doe die zij heeft klaargezet, of dat ik mijn eigen spullen ophang en opruim.

Het resultaat van dit alles is dat de verdeling van huishoudelijk ook in ons feministisch huishouden ongelijk is. Is het onrechtvaardig? Tja …

Feminisme (2)

Het belangrijkste inzicht voor mij uit de feministisch filosofische week is dat de traditionele filosofische aanpak een valkuil kan zijn. De feministische filosofie laat zien dat het anders moet, en dat het ook anders kan.

We zijn vanuit onze Westers filosofische traditie gewend om naar waarheid te zoeken. Het liefst objectieve Waarheid met een hoofdletter W, zoals Plato dat voor ogen stond. Het succes van de natuurwetenschap bewijst dat objectivering – in de zin van het afstand nemen van persoonlijke perspectieven en overtuigingen – heel succesvol kan zijn. Het gevaar is dat we denken dat objectivering ons immuun maakt voor vergissingen. Dat ging eigenlijk al mis bij de Grieken die het hadden over “De mens” maar eigenlijk alleen met en over de gegoede Atheense mannen spraken. De positie van vrouwen en slaven was geen punt van discussie en iedereen buiten de Griekse stadstaat was een barbaar. De filosofische traditie van abstract en objectiverend spreken culmineerde in Hegel die serieus dacht dat hij in een klein Duits provinciestadje de vinger had gelegd op de Wereldgeest: een grandioze veronachtzaming van hele bevolkingsgroepen en werelddelen.

Een groot verschil met de houding van een zwarte vrouw die dertig jaar na Hegel werd geboren. Ze wist met haar dochter te ontsnappen aan de slavernij, en hield in 1851 bij de Ohio Women’s Rights Convention de beroemd geworden toespraak: “Ain’t I a woman?” De naam die ze aannam was Sojourner Truth.

Look at me! Look at my arm! I have ploughed and planted, and gathered into barns, and no man could head me! And ain't I a woman? I could work as much and eat as much as a man - when I could get it - and bear the lash as well! And ain't I a woman? I have borne thirteen children, and seen most all sold off to slavery, and when I cried out with my mother's grief, none but Jesus heard me! And ain't I a woman?2

Dit verhaal heeft overigens nog een beschamend Nederlands randje. De moedertaal van Sojourner was Nederlands omdat ze slaaf was bij een Nederlandse slavenhouder.

Sojourner Truth was het begin van zwarte perspectief in het feminisme, het begin van het besef dat racisme het leven van zwarte vrouwen nog veel zwaarder maakt: een fenomeen dat later door de Amerikaanse burgerrechtenactivist en filosofe KimberlƩ Crenshaw als intersectionaliteit werd gedoopt.

Sojourner’s toespraak was ook het begin van een bepaalde aanpak die in de vrouwenstudies later gebruikelijk werd als Standpoint theory. Sojourner sprak vanuit haar eigen positie en ervaring, en zelfs vanuit haar lichamelijkheid. Geen abstracte Wereldgeest zoals bij Hegel, maar een verhaal vanuit een persoonlijk perspectief. Standpoint theory kwam op in de jaren ’70 en ’80 en is onder andere bekend geworden door Sandra Harding.3 Het bekritiseerde de wetenschappelijke neutraliteit. Ook de ‘objectieve’ wetenschap was jarenlang blind geweest voor de ervaringen van vrouwen en zwarten en had totaal geen oog gehad voor seksisme, racisme en imperialisme. Pas toen vrouwen als Sojourner dit vanuit hun eigen ervaring aankaartten werd het langzamerhand onderwerp van onderzoek.

Harding noemt de pretentie van objectiviteit van wetenschappelijk onderzoek ‘weak objectivity’. Wetenschap wordt net als alle andere menselijke activiteiten mede bepaald door maatschappelijke waarden en belangen. De pretentie van objectiviteit onttrekt die belangen aan het zicht en zorgt voor onderzoek met een te nauwe focus. Het reproduceert alleen de inzichten die de bestaande belangen dienen. Feministen zoals Harding stellen in plaats daarvan de aanpak van ‘strong objectivity’ voor. In deze aanpak neemt de onderzoeker nadrukkelijk zelf een positie in, in plaats van te claimen absoluut onafhankelijk en neutraal te zijn. Daarmee zorg je dat alle stemmen gehoord kunnen worden. Ondanks de expliciete betrokkenheid wordt er wel recht gedaan aan wetenschappelijke standaarden van argumentatie, methodische helderheid en controleerbaarheid van bewijs. Het staat vanzelfsprekend open voor kritiek en tegenargumenten. In post-koloniale – en vrouwenstudies is de aanpak van standpoint theory inmiddels algemeen geaccepteerd. Ook de feministische filosofie kiest vaak voor deze aanpak, door nadrukkelijk te schrijven vanuit de ervaringen en het perspectief van een bepaalde groep vrouwen. Maar strong objectivity wordt nog weinig toegepast binnen de filosofie.

In een geestig en beroemd essay uit 1988 bekritiseerde Donna Haraway4 de traditionele wetenschapsfilosofie als een ‘view from nowhere’. Het pretendeert zicht te hebben op alles vanuit een onzichtbaar subject. Deze kritiek is ook toepasbaar op filosofen zoals Hegel, die claims doen over de wereld, de werkelijkheid en het zijn vanuit een onuitgesproken perspectief. Haraway noemt het “the god trick”, en filosofen zijn er heel goed in.

Je kan het de witte heren misschien niet kwalijk nemen dat ze in hun tijd geen oog hadden voor seksisme en racisme, maar je kan wel vraagtekens zetten bij de universalistische pretenties die ze hadden. Hoe heerlijk het denken ook is (ik ben zelf ook een enorm liefhebber van wijsgerige vergezichten), feministen zoals Sojourner Truth maken duidelijk dat onze blik akelig beperkt is. Een denktraditie van meerdere beschavingen slaagt erin om in ieder geval meer dan 50% van de mensheid meer dan 2400 jaar fundamenteel buiten beschouwing te laten. Dat noopt tot enige bescheidenheid: wat hebben wij als rijke witte westerse mannen nog meer gemist?

De methodiek van strong objectivity vind ik een aspect van de feministische filosofie dat veel breder toepassing verdient. Het streven is nog steeds waarheid en zelfs objectiviteit, maar wel in het besef dat ons menselijk zicht principieel beperkt is. Het lijkt misschien verwarrend, maar het biedt ruimte als iedereen duidelijk is over waar hij/zij/hen vandaan komt en wat zijn/haar/hun standpunt is. In ieder geval geen ‘view from nowhere’ meer en geen ‘god tricks’.

Feminisme (1)

Onlangs kwam hoogleraar Daphne Stam in het nieuws omdat zij ontslag had genomen bij de TU Delft uit frustratie over het machogedrag van de mannen om haar heen. Het bevestigde wat ik deze zomer hoorde op de cursus feministische filosofie: de strijd van het feminisme is nog steeds nodig. En er valt nog veel te leren van feministische denkers zoals bell hooks, Kate Manne en Audre Lorde (foto).

Om met het begin te beginnen: bell hooks definieert feminisme als volgt:

een beweging die een einde moet maken aan seksisme, seksistische uitbuiting en onderdrukking. 5 

Is er dan nog steeds seksisme? Ja. Is er nog steeds seksistische uitbuiting? Ja. Is er nog steeds seksistische onderdrukking? Ja.

De ervaringen van Daphne Stam bij de TU Delft zijn beslist geen uitzondering. Uit de medewerkersmonitor van de TU Delft kwam naar voren dat bijna een kwart van de medewerkers te maken heeft gehad met ongewenste persoonlijke bejegening door collegaā€™s, leidinggevenden of anderen, en het waren vooral vrouwen die daar last van hadden. Vijf mensen die door de Volkskrant werden geĆÆnterviewd (onder wie ook mannen) vertelden dat het voor vrouwen niet eenvoudig is om tegen het ā€˜old boys network/de machocultuurā€™ op te boksen. ā€˜Iemand die zich uitspreekt wordt zelf als probleem ervaren.ā€™ Een mannelijke collega van een andere universiteit zegt: “Dit is helaas systemisch in de academische wereld, niet alleen in de planeetwetenschap en astronomie”

Volgens Kate Manne kun je dit soort sterke reacties op vrouwen alleen verklaren uit vrouwenhaat (misogynie). Manne – een hedendaagse Amerikaanse filosofe – stelt dat misogynie een correctiemechanisme is. 6 Het treedt op als vrouwen hun traditionele rol overschrijden door te ambitieus te zijn of te uitgesproken of te confronterend. Ze krijgen te maken met buitensporige woede, verontwaardiging en vijandigheid. Het is bedoeld om vrouwen terug te drukken in een ondergeschikte, dienende en faciliterende rol.

Hoewel er formeel juridische gelijkheid is tussen mannen en vrouwen is er nog steeds een onuitgesproken rolverdeling, waarbij mannen zich van alles kunnen permitteren en de rolverwachting voor vrouwen is dat zij liefdevol, gevend en faciliterend zijn. Dit is volgens Manne typisch voor het patriarchaat. Vrouwen worden ondergeschikt gepositioneerd ten opzichte van mannen. Misogynie is volgens Manne geen psychologische eigenschap van bepaalde mannen, maar een ‘wetshandhavende’ tak van het patriarchaat. Het dwingt de op gender gebaseerde rolverwachtingen af. Zowel mannen als vrouwen kunnen zich schuldig maken aan misogynie.

Als witte man had ik nooit zelf misogynie ondervonden, tot de week over feministische filosofie, nota bene in het gebouw van de Internationale School voor Wijsbegeerte (ISVW) zelf. Het was zaterdagavond en we waren daar toevallig als enige groep nog aanwezig en stonden ‘s avonds aan de bar nog wat na te praten. Buiten zat een groepje mannen van buiten de ISVW die daar wat dronken. Er zijn in het weekeinde wel meer mensen die niet een cursus volgen maar daar iets komen eten of drinken. Deze groep mannen staarde echter naar ons, maakte grapjes, lachte en staarde steeds weer opnieuw naar ons. Een van ons maakte een opmerking hierover en we beseften dat we onafhankelijk van elkaar allemaal het staren en de vijandigheid hadden gemerkt. Ook ik. Er was niks opmerkelijks aan ons. De vrouwen in ons groepje zagen er niet militant feministisch uit in tuinbroeken of gemillimeterd haar. Alleen dat de mannen wisten 7dat we ons bezig hielden met feminisme was kennelijk voldoende om hun vijandigheid op te roepen. ‘Down girl’ heet het boek van Kate Manne heel passend.

Dit voorval is klein bier vergeleken met dat waar vrouwen mee te maken krijgen, zeker als ze ook nog eens lesbisch of zwart zijn.

Een onthutsend beeld van de haat en de vijandigheid tegen lesbiennes anno nu geeft de Australische comedienne Hannah Gadsby. In de ontroerende show Nanette wordt, door de grappen heen, langzaam duidelijk wat voor verschrikkelijke dingen Gadsby heeft meegemaakt en hoe boos ze is.

De woede deelt ze met Audre Lorde (1934-1992), een zwarte lesbische feministe die opgroeide in het Amerika van de jaren ’40. Lorde was een van de eersten die het fenomeen van intersectionaliteit aan de orde stelde: discriminatie en onderdrukking over meerdere assen, o.a. sekse en ras. Lorde verwoordt op een prachtige manier de enorme woede die ze haar hele leven met zich heeft meedragen.

Iedere zwarte vrouw in Amerika leeft haar leven ergens op een langgerekte curve van oude en onuitgesproken woedes. Mijn zwartevrouwenwoede is een smeltplas in mijn kern, mijn felst bewaakte geheim. Ik weet hoeveel van mijn leven als krachtige, voelende vrouw is doorschoten met dit garen van razernij. Het is een elektrische draad die is meegeweven in elk emotioneel wandtapijt waar ik de kernzaken van mijn leven op zet; een kokendhete bron die elk moment tot uitbarsting kan komen om uit mijn bewustzijn tevoorschijn te spuiten als vuur op het landschap. Hoe ik die woede met precisie moet trainen in plaats van haar te ontkennen is een van de hoofdtaken van mijn leven geweest. (Sister Outsider, 1984)

Hoe terecht deze woede ook is, er wordt van vrouwen niet verwacht dat zij die uiten. Soraya Chemaly laat in Rage becomes her (2019) 8 zien dat er voor het uiten van woede nog steeds andere regels gelden voor vrouwen dan voor mannen. Er wordt meisjes geleerd dat het egoĆÆstisch is om hun woede te uiten en dat ze zich er ongeliefd en lelijk mee maken. Een man die openlijk zijn boosheid uit, kan er op rekenen om serieus te worden genomen en wordt zelfs als krachtig en assertief gezien. Een vrouw die haar boosheid uit wordt ‘irrationeel’ of ‘hysterisch’ of ‘agressief’ genoemd. Er wordt niet meer naar haar geluisterd, maar ze kan wel rekenen op vijandigheid en zelfs woede. Zo ontstaat de paradoxale situatie dat zelfs het uiten van woede over vrouwenongelijkheid weer woede oproept. Misogynie als catch 22.

De grote tegenstander

Vorige week is Daniel Dennett overleden (19 april 2024), een beroemd Amerikaans filosoof.

Ik had een paar maanden geleden het twijfelachtige genoegen een weekeinde lang ondergedompeld te worden in zijn gedachtengoed. Zelden ben ik het zo oneens geweest met iemand, desalniettemin een tegenstander van formaat.

Dennett werd bekend door het boek The Mind’s I dat hij samen met Douglas Hofstadter schreef. Later had hij veel invloed met Consciousness explained. In Nederland kwam hij in de jaren ’90 uitvoerig aan het woord in de televisieserie “Een schitterend ongeluk” van Wim Kayzer. In de serie ging hij o.a. in discussie met de neuroloog Oliver Sacks en de bioloog Stephen Jay Gould – naar wie hij een denkfout vernoemde: “Goulding”9.

Dennett is een typische vertegenwoordiger van de Angelsaksische filosofie, die wordt gekenmerkt door een logisch/wetenschappelijke manier om filosofische problemen te benaderen. De Angelsaksische filosofie zet zich af tegen de continentale filosofische traditie van Hegel, Heidegger, en de postmodernisten. Waar de continentale filosofie diep in gaat op metafysische vragen als: wat is zijn (Heidegger), benadert de Angelsaksische filosofie filosofische vragen op een meer analytische manier. Dit perspectief is soms heel verhelderend en verfrissend. Over de vraag wat is bewustzijn is bijvoorbeeld al veel over nagedacht, maar Dennett vraagt: wat is het evolutionair nut ervan? Waarom hadden de aapachtigen met bewustzijn betere overlevingskansen dan de aapachtigen zonder? Goede vraag!

Een andere tak van sport waarin Dennett met de Angelsaksische filosofie uitblinkt, zijn gedachtenexperimenten. Een beroemd en actueel voorbeeld is de Chinese kamer van John Searle.

Het gedachtenexperiment gaat als volgt: stel je voor dat iemand in een kamer briefjes in het Chinees krijgt waarop hij moet antwoorden ook al spreekt hij geen woord Chinees. Hij heeft in de kamer wel de beschikking over een enorme antwoordtabel waardoor hij weet dat als hij een briefje met de symbolen ABC binnen krijgt, hij kan antwoorden met de symbolen XYZ. De persoon buiten de kamer krijgt dus perfect zinvolle antwoorden in het Chinees en zal aannemen dat de persoon in de kamer Chinees spreekt.

ChatGPT lijkt erg op de Chinese kamer. Searle gebruikte dit gedachtenexperiment al in de jaren ’90 om aan te tonen dat het kan lijken of een systeem (De Chinese kamer) betekenis begrijpt, terwijl dat niet zo is. Searle wilde bewijzen dat Kunstmatige Intelligentie onmogelijk is: zelfs al lijkt het zo, kunstmatige intelligentie “denkt” niet op dezelfde manier als wij mensen. Dennett bestrijdt dit te vuur en te zwaard. Hij is er van overtuigd dat kunstmatige intelligentie in principe mogelijk is, en dat er AI-systemen zouden kunnen zijn die betekenis begrijpen op dezelfde manier als wij mensen dat doen.

Het bezwaar van de Angelsaksische filosofie in het algemeen en Dennett in het bijzonder vind ik dat alle menselijke problemen worden benaderd vanuit een analytisch derde persoonsperspectief. Dennett c.s. willen mentale verschijnselen zoals gevoelens, gedachten, dromen en intenties alleen serieus nemen vanuit een onpersoonlijk/wetenschappelijk perspectief. Een subjectieve maar zeer reƫle menselijke ervaring als angst, is voor Dennett alleen relevant als er waarneembare omstandigheden en waarneembaar gedrag is. Angsten hebben voor hem uiteindelijk altijd een relatie met uiterlijk reƫel gevaar.

Mij lijkt dit perspectief veel te beperkt. Ten eerste zullen er altijd vragen blijven waar we als mensen over na blijven denken zonder dat er een logisch/wetenschappelijk bevredigend antwoord op zal komen, bijvoorbeeld de beroemde vraag van Leibniz: waarom is er iets en niet niets? Ten tweede is het denk ik onmogelijk om ethische problemen en conflicten over normen en waarden met alleen het analytisch/logisch instrumentarium op te lossen. En ten derde – en dat zie ik als het grootste gevaar van deze benadering – het is nogal een verarming van het geheel van de menselijke ervaring. Op een bepaalde manier is het precies de instrumentalisering van het denken waar Heidegger en andere continentale filosofen al vanaf de jaren ’30 voor waarschuwen. En de tragiek is dat de beide manieren van denken nu helemaal los gezongen zijn van elkaar. Twee Nederlandse universitaire docenten filosofie die zich dagelijks bezig houden met Dennett en de Angelsaksische filosofie bekenden bij de borrel niets van Heidegger weten.

Dennett hield altijd een brede open blik. Hij blonk uit in het helder analyseren en uitleggen van ingewikkelde problemen. En hij gaf zeer overtuigende contra-intuĆÆtieve verklaringen voor verschijnselen als bewustzijn en vrije wil. Een uitdaging van formaat.

De hemel is een Audi garage

Sinds we in het bezit zijn van een Audi A4 Cabrio weten we hoe het in de hemel is. Jawel.

Als variant op de respectabele maar volstrekt zinloze filosofische traditie van godsbewijzen, een sluitend bewijs voor het bestaan van de hemel.

Het rijden met een open dak in een zonnige heuvelachtige streek over rustige schilderachtige B-wegen is natuurlijk een bijzonder groot genoegen, maar …

eigenlijk wordt je voortdurend geplaagd door zorgen. Om te beginnen zijn er de andere zondagsrijders: slecht volk, waar je verre van moet blijven, maar op die schilderachtige B-wegen zijn ze niet te vermijden. Dan zijn er met een 20 jaar oude Audi de nodige ouderdomskwaaltjes. Om de zoveel maanden brandt er weer een nieuw waarschuwingslichtje dat je dwingt om de garage op te zoeken. En als die even niet branden, is er nog het brandstofgebruik … Ja, een 6-cylinder injectiemotor klinkt geweldig, trekt heel goed op en je kan er met gemak 160 mee rijden, maar het benzinegebruik is navenant. Tanken om de paar honderd kilometer en afrekenen met dubbele cijfers. Het ergste is de fossiele brandstofschaamte die knaagt aan je geweten. Zeker als je bij het KNMI werkt.

Nee, de ware hemel is de Audi garage. Bewijsstuk nummer 1: De showroom van Audi W. te Y.

Je kijkt hier vanaf de wachtruimte op de showroom. Alles is subliem schitterend en blinkend. Er is een leestafel, er staan goede leunstoelen, en er is prima koffie. Er zijn zelfs werkkamers met laptopaansluitingen en deuren die dicht kunnen. Je kijkt op de mooiste staaltjes (letterlijk) van menselijk vernuft: het automobile. Eeuwenlang naar gezocht maar hier gewoon te koop voor enkele luttele tienduizenden euroā€™s. Tegenwoordig ook elektrisch en met schuifdak. Het zijn nog net geen perpetuum mobiles. ā€Ž

Het mooiste is: alles is hier volmaakt onder controle. Zie bewijsstuk nummer 2.

De cabrio in de transparante brandschone garage heeft, net als wij bij de tandarts, een keurig lapje over zijn mond en de technici in hun felrode overalls buigen zich met hun Engelse sleutels vol zorg over de krachtige kaken van de verbrandingsmonsters. De buiten brullende motoren zoemen binnen zachtjes en tevreden, liefdevol in bedwang gehouden door vaardige monteurs.

Het is een weldaad voor de ziel om hier te zijn: het is hier zo schoon, rustig, veilig en toch niet saai. De rode overalls begrijpen alles en kunnen alles. En ze zijn vriendelijk en bescheiden als moderne engelen.

Maar het aller-allerbeste is dat alles verklaarbaar is, en repareerbaar. De hemel is een Audi garage.

Zijn emoties oplevingen van het denken?

Iris Murdoch bepleitte het serieus nemen van emoties in ethische oordelen, zie mijn vorige blog. Martha Nussbaum heeft dit op grandiose manier uitgewerkt in haar opus magnum Upheavals of thought. Hoe goed ik haar theorie ook vind, er is een fundamenteel punt waar ik moeite mee heb: Nussbaum lijkt emoties op te vatten als een vorm van denken. Door het lezen van Harry G. Frankfurt’s ‘The Reasons of love begreep ik opeens hoe je het ook anders kan zien.

Nussbaum gaat uit van de ideeĆ«n over emoties van de stoĆÆcijnen. Emoties zijn cognitieve inschattingen of waardeoordelen, die een groot belang toeschrijven aan dingen en personen die de desbetreffende persoon zelf niet kan beheersen. Een van de bekendste stoĆÆcijnen was Epictetus. Hij ging zelfs zover om te zeggen: “Ik moet de gevangenis in, maar moet ik daar ook om huilen? Er wordt me verbanning aangezegd; wat let me om lachend, goed gehumeurd en kalm te vertrekken?” Hij vond dat we altijd onderscheid moeten maken tussen wat er in onze macht ligt en wat niet. Emoties waren in zijn opvatting reacties op een beeld van de wereld of een gebeurtenis. Wat er in de wereld gebeurt, kunnen we vaak niet veranderen, maar we hebben wel macht over ons eigen beeld daarvan en of we al dan niet instemmen met onze emoties daarover.

Martha Nussbaum volgt de stoĆÆcijnse opvatting dat emoties waardeoordelen zijn, maar ze streeft er niet naar om je handelen zo min mogelijk door je emoties te laten bepalen. Integendeel: ze geven aan waar we belang aan hechten en waar we van afhankelijk zijn. In de woorden van Nussbaum

"emoties bekijken de wereld vanuit mijn eigen doelen en plannen waaraan ik waarde hecht vanuit een bepaalde opvatting van wat voor mij een goed leven inhoudt" 10

Hier beginnen ook direct mijn vraagtekens: hoezo doelen en plannen? En waarom “vanuit een bepaalde opvatting”? Nussbaum haalt het voorbeeld aan van het verdriet om haar overleden moeder. En zegt dan dat het verdriet (deels) voortkomt uit het teloor gaan van alle “plannen” die ze nog met haar moeder had. Echt? Ik had ook verdriet toen mijn moeder overleed, maar ik zou niet zeggen dat ik plannen met haar had.

Laten we proberen de theorie van Nussbaum verder te volgen. Ze voegt nog een flink aantal punten toe aan de stoĆÆcijnse opvatting. Ten eerste zijn emoties niet uniek menselijk. Ook de hogere zoogdieren zoals dolfijnen, honden, paarden en apen kennen emoties. Ten tweede, en daarmee samenhangend, kunnen emoties ook zonder taal uitgedrukt worden, en daarnaast is taal niet de enige uitdrukkingsvorm. Emoties kunnen bijvoorbeeld ook in muziek uitgedrukt worden. Ten derde: emoties worden in diepgaand opzicht mede door het verleden bepaald, bijvoorbeeld door de ervaringen in onze jeugd. Ten vierde: emoties zijn mede sociaal geconstrueerd. De manier waarop rouw wordt beleefd en uitgedrukt kent bijvoorbeeld grote verschillen die cultureel bepaald zijn. Ten vijfde: we kunnen onbewust/onwetend zijn van onze emoties en last but not least: volgens Nussbaum kunnen emoties zich ontwikkelen en/of veranderen. Dat is ook de grondaanname van veel vormen van therapie.

Door al deze aspecten uit te werken komt ze tot een indrukwekkend omvattende cognitief-evaluatieve theorie waarin emoties “intelligentie en onderscheidingsvermogen hebben en op zichzelf een besef omvatten van wat waardevol of belangrijk is”. Ze trekt net als Murdoch de conclusie dat “emoties een essentieel onderdeel van onze ethische redenaties worden”. En ze stelt een programma op waarin

"we ons [... zullen] moeten verdiepen in verwarde gevoelens van verdriet en liefde, woede en angst om te achterhalen welke rol deze woelige emoties spelen in ons denken over wat goed en rechtvaardig is".11 

Je ziet de laatste jaren dat Nussbaums filosofisch programma overgenomen lijkt te worden door andere filosofen. Zie bijvoorbeeld het recente boek van Martha Claeys over trots 12.

In het boek ‘Oplevingen van het denken‘ focust Nussbaum haar eigen onderzoek vooral op de emotie liefde. Ze hanteert een zeer ruime definitie van emoties en volgt daarin Freud en haar grote held Marcel Proust die zegt dat “erotische liefde de wortel is van alle andere emoties.”13 Nussbaum gebruikt de term erotisch omdat het haar gaat om liefde die gericht is op een speciaal ‘object’. Dit is niet specifiek liefde die gericht is op genitaal genot. Ze merkt op dat erotische liefde door denkers over ethiek meestal als een gevaar wordt gezien, als een ziekte die met goed nadenken genezen moet worden. Voor Kant bijvoorbeeld stond erotische liefde gelijk aan lust en was het alleen gerechtvaardigd in een huwelijk voor de voortplanting. Andere filosofen zoals Plato en Augustinus hadden een ietsje genuanceerder standpunt, maar ze maken volgens Nussbaum allemaal bezwaren om erotische liefde deel uit te laten maken van een moreel goed leven. De belangrijkste bezwaren zijn:

  1. De partijdigheid van liefde. Sterke gehechtheid aan bepaalde individuen en met name erotische of romantische gehechtheid leidt onze aandacht af van algemene betrokkenheid.
  2. Een dreigend gebrek aan wederkerigheid. Vooral in de platoonse traditie is de liefde een middel tot een doel om tot het Hogere te komen. De platoonse minnaar ziet de ander niet meer als zelfstandig persoon met eigen keuzes, maar als object.
  3. Een veronachtzaming van de individualiteit. Dit bezwaar komt ook voort uit de platoonse traditie waarin de focus ligt op het ideaal van schoonheid en goedheid. Maar mensen zijn niet alleen maar goed en schoon, ze hebben tekortkomingen, fouten en eigenaardigheden die nu juist hun individuele bijzonderheid uitmaken.

Nussbaum neemt dan de “ladders van verheffing” onder de loep. In de cultuurgeschiedenis zijn meerdere pogingen gedaan om erotische liefde te ‘verheffen’ tot een meer aanvaardbare vorm van liefde. De eerste en beroemdste poging is van Plato. Nussbaum benadrukt dat de klassieke pogingen om erotische liefde te verheffen voortkomen uit een “infantiele narcistische opvatting van liefde” waarbij men primair gericht is op bevrediging van de eigen behoeftes, en zich schaamt voor die behoeftes en de afhankelijkheid van het object. In de verheffingspogingen van o.a. Augustinus, Dante, Mahler en James Joyce ziet ze een stijgende lijn. De meest overtuigende verheffing van liefde vindt ze in James Joyce Ulysses en dan specifiek de liefdesbeschrijving tussen Molly en Poldy. Hier is volgens Nussbaum zowel een volledige aanvaarding van onze menselijke idealen als wel een acceptatie van de menselijke onvolmaaktheid.

Ik vind dit allemaal heel mooi en indrukwekkend, en kan het hier niet mee oneens zijn, maar ik heb wel twijfels of de visie van Nussbaum op emoties en liefde klopt. Nussbaum ziet emoties als “een vorm van waardebepalend denken“. Ik vraag me af waarom het nodig is om emoties te herleiden tot denken. Zou je niet eenvoudigweg kunnen zeggen dat emoties een vorm van waardebepaling zijn?

Om het contrast scherper te maken wil ik graag Harry G. Frankfurt tegenover Nussbaum zetten. Harry G. Frankfurt (in 2023 overleden) is een Princeton filosoof die in 2005 eensklaps wereldberoemd werd met het essay “On bullshit” waarin hij als een van de eersten het gevaar van ‘nepnieuws’ adresseerde. In 2019 verscheen “The reasons of love” waarin hij schreef over liefde en zorg.

"Love is not necessarily grounded in the value of the beloved, but does necessarily make the beloved valuable to the lover"14

Frankfurt benadrukt dat onze liefde bijvoorbeeld voor onze kinderen, ouders, broers of zussen – niet voortkomt uit de objectieve waarde die ze hebben, en ook niet de “mate waarin ze passen in onze plannen en doelen” zoals Nussbaum zegt, maar dat het een gegeven is, dat aan onze plannen voorafgaat. Het heeft niet zozeer met opvattingen en zelfs niet met specifieke gevoelens te maken, maar met een voortdurende praktische zorg. 15

"Loving something has less to do with what a person believes or with how he feels than with ... a practical concern for what is good for the beloved."16

Een laatste punt dat Frankfurt maakt is dat liefde niet helemaal onder controle van onze wil is. Wij kunnen houden van mensen ook al willen we dat eigenlijk niet (meer).

"... it is not under our direct and immediate voluntary control"17

Deze punten wijzen volgens mij in de richting dat emoties wel waardebepalend zijn, maar geen ‘upheavals of thought’. Ze lijken meer op uitingen van verbondenheid en afhankelijkheid die onafhankelijk zijn van het denken en die evolutionair gezien misschien ook ouder zijn dan het denken. Omdat ook dieren zoals apen, honden en dolfijnen deze sterke emoties en banden kennen. Zie Frans de Waal.

Door emoties en denken op Ć©Ć©n hoop te gooien doe je volgens mij de complexiteit van de menselijke geest en verhoudingen tekort. Ik heb nog niet helemaal de consequenties hiervan voor Nussbaums theorie uitgedacht, maar ik denk dat het grootste bezwaar zit in een onderschatting van de kracht van emoties.

Ik denk bijvoorbeeld aan de onvoorwaardelijke liefde van kleine kinderen voor hun ouders. Ook al falen sommige ouders op alle manieren in hun zorg en maken ze misbruik van de kinderen, de kinderen zijn zo loyaal, dat ze zich daar heel moeilijk aan kunnen onttrekken, ook al zijn ze zich het bewust als ze ouder worden. Ik denk dat Nussbaums theorie dat moeilijk kan verklaren.

Misschien is het realistischer om er vanuit te gaan dat emoties en denken op een heel diep en basaal niveau strijdig kunnen zijn, zo sterk dat je een waardenconflict hebt. Ik denk dat dit misschien aan de hand was bij veel Duitsers die meewerkten aan de vervolging van de joden. Zie https://gijsbertk.nl/onnadenkendheid/. Ze wisten op een bepaalde manier dat wat ze deden fout was, maar ze werden Ć³Ć³k gedreven door de loyaliteit aan hun kameraden. Dat resulteerde in een hels conflict waarbij het voor velen misschien makkelijker was om ĆØn emoties ĆØn gedachten te onderdrukken.

Als laatste bezwaar zie ik het gevaar van het verwaarlozen van het verschil in ontwikkeling van emoties en denken. Wij worden allemaal braaf geschoold in denken, maar dat betekent niet automatisch ook een opvoeding in emotionele volwassenheid. Woedebeheersing; leren om oog te hebben voor de ander; omgaan met angst, jaloezie en onzekerheid: het leren daarvan is altijd overgelaten aan de ouders, maar ik weet niet of dat genoeg is. Zou het kunnen zijn dat veel mensen zich in hun uitingen en denken nu totaal laten leiden door hun emoties, en daar merkwaardig onvolwassen in zijn.

Eindelijk iets zinnigs over het goede

Een van de onderdelen van de filosofie waar ik altijd veel moeite mee heb, is ethiek. De theorieƫn over moreel handelen vind ik vaak heel abstract en beperkt tot een logisch probleem.

Vriend Kant spant de kroon met zijn categorische imperatief: ‘handel volgens die maxime waarvan je kunt willen dat zij tot algemene wet verheven kan worden’. Heel kort uitgelegd: als je zelf liegt en steelt, dan kun je – logisch gezien – niet willen dat dat een algemene wet wordt waarbij iedereen dat doet, omdat je dan zelf ook bestolen wordt en niemand er iets mee opschiet. Het heeft me altijd verbaasd hoe serieus dit werd genomen in de filosofie. Zelfs nu nog, zie dit recente artikel van een ethicus in Filosofie Magazine. Menen die filosofen nu echt dat mensen zich door dit soort logica zouden laten leiden?

We hebben toch wel iets bijgeleerd sinds de tijd van Kant? De psychoanalyse van Freud en Jung heeft, dacht, ik wel afdoende duidelijk gemaakt dat ons bewuste handelen maar een heel zwak scheepje is op de woelige baren van onbewuste drijfveren. De moderne psychologie bevestigt dat met onderzoek waarin aangetoond wordt dat beweegredenen later komen dan keuzes en handelingen. En dan is er natuurlijk ook Nietzsche met het bloot leggen van het machtsspel achter de moraal en de relativering van goed en kwaad. Eigenlijk worstelen we nog steeds met de erfenis daarvan. De rationalistische theorieƫn hebben totaal afgedaan, en de hele ethiek komt daarmee op losse schroeven te staan. Is er nog wel zoiets als het goede?

Ik denk dat ik een nieuw beginnetje heb ontdekt in onverwachte – Angelsaksische – hoek, namelijk bij Iris Murdoch. De meesten zullen haar kennen als romanschrijfster, maar ze was ook filosofe. Ze betoogt in De soevereiniteit van het goede dat er een plaats is voor “een soort contemplatie van het Goede. Niet alleen door toegewijde experts, maar ook door gewone mensen” (op de hoofdletter kom ik een andere keer nog terug)18. Het gaat volgens haar niet alleen om het “plannen van goede daden”, maar ook – en vooral – om aandacht en liefde. Ze geeft als voorbeeld een moeder die moeite heeft met haar schoondochter 19. Ze vindt haar schoondochter in eerste instantie luidruchtig, oppervlakkig en zelfs ordinair. Maar de moeder dwingt zichzelf om zich netjes en vriendelijk te gedragen, en bovendien probeert ze haar eigen oordelen te onderzoeken. Ze ontdekt dat de schoondochter als je het op een ietsje andere manier bekijkt misschien wel ‘gewoon’ vrolijk, spontaan en levendig is. Door dit innerlijk onderzoek komt ze tot een herziening van haar aanvankelijke oordeel. Zelfs al leidt dit niet tot een verandering in het gedrag van de moeder is er volgens Murdoch toch sprake van een morele verandering.

Ik vind dit – ondanks het typische Engelse ervan – een interessant voorbeeld omdat het de dagelijkse werkelijkheid van goed en kwaad zichtbaar maakt. We hoeven niet dagelijks te besluiten of we een dikke man voor de tram gooien (Het zogenaamde trolleyprobleem uit de ethiek), maar we hebben wel elke dag dit soort menselijke conflicten. In hoeverre zijn die moreel/ethisch? En heeft filosofie daar iets aan bij te dragen?

Volgens Murdoch is de confrontatie van de moeder met haar schoondochter “een oneindige morele opgave” en ze verbindt de morele opgave met het begrip aandacht.

"Het begrip aandacht heb ik van Simone Weil geleend. Ik gebruik het om het idee van een rechtvaardige en liefdevolle blik gericht op een individuele werkelijkheid uit te drukken. Ik geloof dat dit de actieve morele actor op de juiste manier kenmerkt" (SvhG, p. 50)

Het voorbeeld dat Murdoch gebruikt komt misschien een beetje rationalistisch en academisch over (in haar romans is ze veel overtuigender). Ze expliciteert bijvoorbeeld niet de mate van betrokkenheid. Voor haar is het waarschijnlijk evident dat de moeder het beste met haar zoon en schoondochter voorheeft en dat er haar veel aan gelegen is om de verhoudingen goed te houden. Ze beschrijft ook niet uitgebreid de oordelen die de moeder heeft en het ‘onderzoek’ dat de moeder doet. Dat kan misschien een vrij droge exercitie lijken, maar ik stel me voor dat dat met vrij intense en lastige gevoelens gepaard gaat. Toch is de kern van wat Murdoch beweert volgens mij duidelijk. Morele problemen zijn niet alleen puzzles voor het logisch denken, die je kunt oplossen of wegredeneren. Het zijn concrete persoonlijke dilemma’s waar je als individu gevoelsmatig betrokken bij bent en waar je iets te doen hebt.

Dat miste ik bij veel ethische theorieƫn.

Verschillen tussen mannen en vrouwen

Volgens Luce Irigaray zijn de filosofie en geschiedenis gedomineerd door mannen. Daarmee is het typisch vrouwelijke onderdrukt of in ieder geval niet tot uitdrukking gekomen. Haar expliciete aanname daarbij is dat er een verschil is tussen mannen en vrouwen: de seksuele differentie. Maar wat is dan dat verschil?

Voor zover ik heb kunnen nagaan heeft Irigaray zich niet specifiek bezig zich gehouden met C.G. Jung en je zou niet verwachten dat de ideeƫn van Jung genade zouden kunnen vinden in de ogen van Irigaray (zie vorig blog), maar er is vanuit de persoonlijkheidsleer van Jung verrassende steun voor haar ideeƫn.

Het bekendste element uit de persoonlijkheidsleer van Jung is het onderscheid in extravert en introvert. Extraverte mensen halen hun energie liever uit de buitenwereld en richten hun aandacht graag op mensen en dingen buiten zichzelf. Introverte mensen richten zich liever op de innerlijke wereld van hun gedachten, gevoelens en reflecties. 20 Ietsje minder bekend is dat Jung persoonlijkheden indeelt aan de hand van wat hij bewustzijnsfuncties noemt. Hij onderscheidt er vier: denken, voelen, intuĆÆtie en gewaarwording. Dit onderscheid is in de wetenschappelijke psychologie omstreden, maar wel heel interessant aan deze indeling is dat er al sinds 1943 een operationalisatie is in de vorm van de Meyers-Briggs Type Indicator (MBTI). Deze wordt nog steeds veel gebruikt. Onder meer ook in varianten daarvan zoals de Insights samenwerkingsprofielen. Het uitgangspunt is dat iedereen een voorkeursmanier heeft om dingen op een bepaalde manier aan te pakken, zoals je rechts- of linkshandig kan zijn.

Iemand met een voorkeur voor denken baseert zijn beslissingen vooral op logica, terwijl iemand met een voorkeur voor voelen zich meer richt op het effect op andere mensen. Volgens Jung zijn dit elkaar uitsluitende tegenstellingen, dus je baseert je vooral op het denken Ć²f je baseert je op je gevoel. Een van de twee is dominant.

Hetzelfde geldt voor gewaarwording (sensing) en intuĆÆtie. Een voorkeur voor gewaarwording betekent dat je liever via je vijf zintuigen vertrouwt op informatie die realistisch, concreet, praktisch is. Een intuĆÆtief iemand gaat daarentegen liever uit van verbanden, mogelijkheden en ideeĆ«n over wat zou kunnen zijn.

Jung heeft in 1921 in Psychologische typen de verschillende types beschreven en het opvallende voor ons nu is dat hij vrij stellige uitspraken doet over de verschillen tussen mannen en vrouwen. Zo zegt hij bijvoorbeeld bij het extraverte gevoelstype

"Aangezien het gevoel onmiskenbaar een meer opvallende eigenaardigheid is van de vrouwelijke psyche dan het denken, treft men dan ook de meest uitgesproken gevoelstypen aan bij het vrouwelijk geslacht."21

En bij de introverte gevoelstypes

"Het primaat van het introverte voelen heb ik hoofdzakelijk bij vrouwen aangetroffen".22

Samengevat zegt Jung eigenlijk dat vrouwen vooral op hun gevoel afgaan en mannen vooral vertrouwen op hun denken. Dit komt ook enigszins overeen met het common sense idee.

Het interessante van de Meyer-Briggs Type Indicator is dat je deze beweringen kunt verifiƫren. De MBTI wordt sinds zijn ontstaan in 1943 veel afgenomen, onlangs nog in 2018 bij een grote steekproef van 16.773 mensen in meerdere landen. Onderstaande tabel toont de voorkeurstype verdeling van mannen en vrouwen in een aantal landen. 23

Mannen (Denken <> Voelen)Vrouwen (Denken <>Voelen)
NL Distributie (n=506) 62,5% <> 37,5%36,1% <> 63,9%
US Distributie (n=3578)67,6% <> 32,4%38,3% <> 61,7%
Frankrijk distributie (n=472)60,5% <> 39,5%24,8% <> 75,2%
Duitsland distributie (n=440)57,8% <> 42,2%30,1% <> 69,9%
Braziliƫ distributie (n=839)82,6% <> 17,4%68,4% <> 31,6%
Mexico distributie (n=395)83,4% <> 16,6%70,7% <> 29,3%
China distributie (n=521)66,5% <> 33,5%74,3% <> 25,7%
MBTI distributie van gevoels- en denktypes onder mannen en vrouwen in verschillende landen in 2018

In de eerste rij zie je Nederlandse distributie. De steekproef is gehouden onder 506 mensen (n=506). Bij de Nederlandse mannen zie je een meerderheid van denkende types van 62,5% t.o.v. meer voelende types (37,5%). Bij de Nederlandse vrouwen in de steekproef is er een omgekeerde verhouding: bij 63,9% van de vrouwen is het gevoelstype dominant, t.o.v. het denktype (36,1%). Dit komt grofweg overeen met de tendens in Amerika en andere Europese landen. Bijvoorbeeld in de Verenigde Staten zijn bij 61,7 van de vrouwen de gevoelstypes dominant, en bij 67,6% van de mannen de denktypes. Op het eerste gezicht lijkt dit de hypothese van Jung te steunen: bij de vrouwen is het gevoelstype dominanter dan het denktype, maar … Er is een fors verschil met niet-westerse landen. In BraziliĆ«, China en Mexico zijn bij de mannen ĆØn de vrouwen de denktypes veruit in de meerderheid: meer dan 70%.

En er is nog iets interessants aan de hand: de verhouding is niet gelijkmatig. Er zijn gegevens beschikbaar uit een Nederlands onderzoek uit de periode 2004-2008. 24. In dit onderzoek zit een grote groep die de MBTI questionnaire heeft ingevuld via het zogenaamde OPP-assessment systeem. Dit is een versie van de MBTI die werd gebruikt voor management development, coaching, counselling en teambuilding. In deze sample zaten 13.430 mensen.

Mannen (Denken <-> Voelen)Vrouwen (Denken <-> Voelen)
NL Assessment (n=13.430)78,4% <> 21,6%55,4% <> 44,6%
MBTI OPP-Assessment sample NL in 2008 (n=13.430)

In deze tabel zie je dat bij mannen de denktypes nog sterker de overhand hebben met 78,4%, maar bij vrouwen is er in deze sample nu ook een meerderheid van denktypes van 55,4%. De groep die de OPP-assessment deed, had een hoger beroepsniveau (veel management niveau) met een veel hoger opleidingsniveau dan gemiddeld.

Ik denk dat je uit deze onderzoeksresultaten in ieder geval de volgende conclusies kunt trekken:

  1. Er zijn verschillen tussen mannen en vrouwen in voelen en denken, maar deze verschillen wijzen niet op een universele dominantie van het gevoelstype bij vrouwen.
  2. De verschillen tussen mannen en vrouwen qua voelen en denken zijn niet homogeen. Het patroon varieert, afhankelijk van de geografie en het beroepsniveau.
  3. Er is wĆØl een universele dominantie van het denktype, t.o.v. het voorkomen van het gevoelstype, ca. 60%, t.o.v. 40%.

Wat de ideeƫn van Jung over vrouwen betreft, is, denk ik, de conclusie dat ze niet kloppen. Uit bovenstaande onderzoeken blijkt geen universele tendens dat vrouwen zich meer laten leiden door het voelen. Voor het omgekeerde lijkt wel steun: mannen laten zich wel meer leiden door het denken dan door het gevoel.

Het interessante hieraan is dat het de ideeƫn van Irigaray lijkt te ondersteunen.

Er blijken verschillen te zijn tussen mannen en vrouwen – een seksuele differentie, maar deze verschillen zeggen meer over mannen dan over vrouwen. Er lijkt met de universele meerderheid van het denktype een dominant cultureel perspectief te zijn dat vooral gedragen wordt door mannen. Het goede nieuws is dat het aangeleerd lijkt te zijn en dat vrouwen hebben laten zien dat het patroon doorbroken kan worden. Nu de mannen nog.

Nietzsche en Jung

Stone in the shape of a penis that has been unearthed at a Bronze Age site in Rollsbo near Gothenburg in western Sweden.

Friedrich Nietzsche en Carl Gustav Jung leefden beiden een tijdlang in Bazel, worstelden met lastige visioenen en gedachten en hebben beiden een nogal controversiƫle reputatie. Er is nog heel veel meer over hen te zeggen maar het interessantste vind ik dat er vanuit feministisch oogpunt een opvallende gelijkenis is in hun ideeƫn

Carl Gustav Jung was een leerling van Freud die brak met de klassieke psychoanalyse en zijn eigen analytische psychologie stichtte. Zijn belangrijkste idee is de invloed van het collectieve onbewuste op de individuele persoonlijkheid. Evenals Freud is Jung van mening dat de mens allerminst heer en meester is in ‘eigen huis’, maar dat zijn geestelijk leven voor een groot deel wordt bepaald door onbewuste constellaties, die hij archetypen noemt. Zijn persoonlijkheidstheorie met o.a. het onderscheid tussen introvert en extravert wordt nog steeds gebruikt binnen de psychologie. Zijn ideeĆ«n over de archetypen – de inhouden van het collectieve onbewuste – zijn meer omstreden. Er wordt hem verweten dat hij een mysticus was omdat hij zich intensief bezig hield met religieuze ervaringen en symbolen en daarin soms lastig te volgen is 25.

In Bazel leest Jung als student rond 1896 voor het eerst Zarathoestra. Dat maakt diepe indruk op hem. Van 1936 tot 1939 bestudeert hij samen met een studiegroep opnieuw de Zarathoestra. De seminars worden nauwkeurig genotuleerd en pas later gepubliceerd. Het geheel beslaat twee dikke delen die door Paul van Tongeren en Gaila Pander in de ISVW-week direct werden af geserveerd als irrelevant voor het begrijpen van Zarathoestra. Ik denk daar anders over.

Jung is er al vanaf de eerste keer dat hij Zarathoestra leest van overtuigd dat Zarathoestra morbide is.26 Jung behandelt in de seminars de beelden en visioenen uit Zarathoestra als de wanen en dromen van een patiĆ«nt. Hij ergert zich gedurende de wekelijkse seminars steeds meer aan Nietzsche die volgens hem niet op de juiste manier omgaat met deze beelden. Jung heeft zelf in zijn leven een vergelijkbare “uitbarsting” van beelden en visioenen meegemaakt en daarop zijn eigen psychologie en zijn psychologische methode gebaseerd. Volgens Jung zijn de beelden in Zarathoestra archetypische inhouden uit het collectieve onbewuste die compensaties zijn van een te beperkt bewustzijn. Als ze niet afdoende begrepen en geĆÆntegreerd worden in het persoonlijke bewustzijn en leven, wordt iemand gek. En dat is ook precies wat er volgens Jung met Nietzsche gebeurd is.

Maar zoals je je vooral kunt ergeren aan iemand die op een bepaalde manier aan je verwant is, zo lijkt Jung wellicht meer op Nietzsche dan hij zou willen. Ik denk dat de feministisch invalshoek van Irigary – zie de vorige blog – een gemeenschappelijk blinde vlek blootlegt.

Irigary stelt dat de westerse filosofie en cultuurgeschiedenis start met Plato die afstand neemt van de grot. Voor Plato is de grot een plek waar de mens geketend in onwetendheid kijkt naar een schimmenspel op de muur. De grot is voor Irigaray juist een beeld van de baarmoeder en van de vrouwelijke oorsprong van de wereld. Deze krijgt geen positieve plaats in de filosofische traditie, maar wordt vervangen door een verticale wereld die zich afkeert van de aardse werkelijkheid van de grot. Volgens Irigaray ontstaat hier het paradigma van het patriarchale denken. Deze patriarchale filosofie is in essentie verticaal omdat er een verdringing is ontstaan van de oorsprong (ie. de baarmoeder) ten gunste van een transcendente werkelijkheid: de ideeƫnwereld. 27 Dit fallocentrische denken is zozeer doorgedrongen in onze taal en cultuur dat het volgens Irigary onmogelijk is voor vrouwen om zich als vrouw te articuleren.28 Alles wat anders is, met name het vrouwelijke/moederlijke, wordt gereduceerd tot de masculiene logica van wat Irigaray het Ene en Hetzelfde noemt.

Er is een fascinerende droom van Jung die het gevaar van het fallocentrische heel plastisch uitbeeldt. Jung beschrijft in Herinneringen, dromen gedachten 29de droom als volgt:

ā€œIn mijn droom ... [kwam ik] in een schemerig licht [in] een ongeveer tien meter lange rechthoekige ruimte. Het vertrek had een stenen gewelf, en ook de vloer was bedekt met tegels. In het midden liep een rode loper van de ingang tot aan een laag podium. Daarop stond een heel kostbare gouden troon. ... Deze troon was prachtig, zoals in een sprookje, het was een echte koningstroon! En daar stond nu wat op. Het was een reusachtig gewrocht, dat bijna tot aan de zoldering reikte. Eerst dacht ik dat het een hoge boomstam was. De doorsnede was ongeveer vijftig tot zestig centimeter, de hoogte vier tot vijf meter. Maar er was iets merkwaardigs mee: het ding bestond uit huid en vlees; aan de bovenkant zat een soort kegelvormig hoofd, zonder gezicht en zonder haar. Alleen helemaal bovenin de schedel zat Ć©Ć©n enkel oog, dat onafgebroken naar boven staarde.

Het was tamelijk licht in deze ruimte, hoewel je geen verlichting of vensters kon ontdekken. Boven het hoofd hing echter een zekere lichtglans. Het ding bewoog zich niet, maar toch had ik het gevoel alsof het elk ogenblik slangachtig van de troon kon komen om naar me toe te kruipen. Ik stond verlamd van schrik. Op dat moment hoorde ik plotseling boven me mijn moeders stem, het leek alsof het geluid van buiten kwam. Ze riep: ā€˜Ja, kijk maar eens goed naar hem. Dat is de menseneter!ā€™ā€

ā€œIk werd doodsbang en schrok wakker, klam van angst. Na die nacht was ik nog lang bang om te gaan slapen, want ik vreesde nog eens zo te dromen. Deze droom heeft me jarenlang beziggehouden. Pas veel later ontdekte ik dat het merkwaardige gewrocht een fallus was"

Jung heeft deze droom als hij een jaar of vier is. Hij brengt zelf de fallus in verband met Jezus en jezuĆÆeten, maar ik denk dat een duiding in de lijn van Irigaray veel meer voor de hand ligt. Net als Nietzsche groeide Jung op in een tijd dat vrouwen nog helemaal niets te vertellen hadden. Jung was natuurlijk net als Nietzsche een ongelooflijk psychologisch precisie-instrument en hij pikt via zijn moeder feilloos het hanige, zelfingenomen en paternalistische op van de mannetjes uit die tijd. De moeder van Jung, die wel meer profetische inzichten in huis had, waarschuwt hem voor de schaduwzijde van het fallische en masculiene: de menseneter. Hetgeen maar al te zeer bewaarheid werd in de bloedige revoluties en wereldoorlogen van de twintigste eeuw.

Even los van de (on)mogelijkheid van dit soort profetische dromen, past het beeld perfect in Irigarays these van het “verticale denken vanuit masculien perspectief”. Mij intrigeert nu de vraag wat het betekent om Jung’s psychologie net als Nietzsche’s filosofie als een “geseksueerd mannelijk vertoog” te lezen.

Wellicht in een volgende blog.